99 Cognitieve biases, heuristieken en effecten

door | apr 7, 2016 | bias | 0 Reacties

Hieronder presenteer ik een lijst van cognitieve biases, heuristieken en effecten waar we allemaal in zekere mate behept zijn met daarbij een compacte uitleg (lees ook dit, dit en dit). Ik gebruik vooral de Engelse termen omdat deze het vaakst gebruikt worden, ook in Nederlandstalige literatuur. Het kennen van deze fouten en heuristieken kan ons helpen om onszelf en anderen beter te begrijpen, om minder slachtoffer te worden door toedoen van deze fouten en neigingen en om een realistischere kijk op de werkelijkheid te ontwikkelen (lees ook dit, dit en dit).

  1. Attentional bias (aandachtsbias): het incorrect waarnemen door terugkerende gedachten, vaak veroorzaakt door een overdaad aan bepaalde onderwerpen in de media.
  2. Availability heuristic (beschikbaarheidsheuristiek): Hoe gemakkelijker voorbeelden van een gebeurtenis je te binnen schieten (bijvoorbeeld een terroristische aanslag), hoe meer je geneigd bent om te denken dat dergelijke gebeurtenissen voor de hand liggen en vaak voorkomen (lees meer).
  3. Authority bias: De neiging om autoriteitsfiguren te geloven en gehoorzamen zelfs wanneer er aanwijzingen dat er iets mis is met wat zij zeggen (zie o.a. Milgram, 1961; lees meer).
  4. Anchoring effect: de neiging om onze schattingen te laten beïnvloeden door een aangereikte referentie, zelfs als deze referentie helemaal niet relevant is voor het onderwerp (lees meer).
  5. Backfire effect (terugslageffect): Wanneer mensen merken dat hun meest gekoesterde, maar niet juiste denkbeelden, worden bekritiseerd, kunnen ze nog minder open minded worden en kan hun (misplaatste) vertrouwen in deze denkbeelden nog sterker worden. Backfire-effecten komen niet zo vaak voor als we vroeger dachten (lees meer).
  6. Bandwagon effect (meeloperseffect): de neiging om dingen te doen of te geloven omdat veel andere mensen hetzelfde doen of geloven. 
  7. Barnum effect: de neiging om algemene of vage beschrijvingen van een persoon (die feitelijk van toepassing zijn op veel mensen) te zien als raak en typerend voor die persoon (lees meer).
  8. Belief bias: Van belief bias is sprake wanneer onze overtuigingen over de werkelijkheid ons redeneervermogen ondermijnen. Als mensen bijvoorbeeld dat X waar is, zijn ze meer geneigd om argumenten die die X ondersteunen als logisch te zien (ongeacht of ze daadwerkelijk logisch zijn). En vice versa: als mensen denken dat X onwaar is, zijn ze meer geneigd om argumenten die X ondersteunen als onlogisch te zien.
  9. Benjamin Franklin Effect: het verschijnsel dat mensen anderen leuker vinden nadat ze hen een gunst hebben verleend (lees meer).
  10. Bias blind spot: de neiging om te denken dat je zelf minder gevoelig bent voor biases dan andere mensen. 
  11. Bystander effect (omstandereffect): het verschijnsel dat hoe groter een groep omstanders is, hoe kleiner de neiging van individuen wordt om een slachtoffer te hulp te schieten (lees meer).
  12. Choice architecture (keuze-architectuur): De manier waarop we keuzemogelijkheden presenteren, heeft een sterke invloed op hoe mensen kiezen (lees meer).
  13. Cognitieve dissonantie: Het verschijnsel dat een conflict tussen bepaalde overtuigingen aan de ene kant en bepaalde gedragingen of feiten aan de andere kant een psychologische spanning opwekt waar we vanaf willen. Meestal veranderen we niet onze overtuiging over de werkelijkheid maar verdraaien we (onbewust) onze herinnering of ons gedrag (lees meer).
  14. Collectieve illusies: situaties waarin de meeste mensen in een groep meegaan met een standpunt waar ze het niet mee eens zijn omdat ze onterecht geloven dat de meeste mensen het ermee eens zijn. De meerderheid van de mensen in een groep denkt dat de meeste mensen in de mensen in de groep iets geloven dat ze helemaal niet geloven (lees meer).
  15. Compassie-verval: de neiging om minder empathie te ervaren naarmate het aantal mensen dat hulp nodig heeft toeneemt.
  16. Conclusion bias (prejudgment): bij het komen tot een oordeel beginnen bij de conclusie waar je op uit wilt komen. Een aanwijzing dat er sprake kan zijn van deze bias is wanneer van een van de belangrijke argumenten die je hebt aangevoerd voor je conclusie onjuist blijkt te zijn en je toch vasthoudt aan je conclusie. 
  17. Confirmation bias (bevestigingsfout): De (deels) onbewuste neiging om vooral op zoek te gaan naar bewijs dat onze al bestaande denkbeelden ondersteunt. (lees meer).
  18. Continued influence effect: Het blijven vertrouwen op onjuiste informatie nadat een geloofwaardige correctie is gepresenteerd (lees meer).
  19. Contrast effect: Het contrast effect is een cognitieve bias waarbij de beoordeling van iets sterk beïnvloed wordt door vergelijkingen met recent ervaren of waargenomen kenmerken van iets anders. Dit effect zorgt ervoor dat een object of situatie significant beter of slechter lijkt in vergelijking met deze recente ervaringen of waarnemingen.
  20. Conservatisme bias: de neiging om bestaand bewijs boven nieuw bewijs te verkiezen, waardoor we te weinig waarde hechten aan nieuwe informatie. Dit kan leiden tot een te zwakke reactie op nieuwe informatie, alsof ons brein denkt: “Ik vind wat ik al weet best goed, dus hoef ik die nieuwe ideeën nog niet zo serieus te nemen.
  21. Curse of knowledge (vloek van kennis): Als je eenmaal beschikt over bepaalde kennis kun je je niet meer goed kunt voorstellen hoe het is om die kennis niet te hebben (lees meer).
  22. Declinism (vervaldenken): De irrationele gedachte dat het systeem of de samenleving waarin je functioneert in verval is en dat instorting van dat systeem dreigt (lees meer)
  23. Dunning-Kruger effect: Het verschijnsel dat onwetende of incompetente mensen niet weten, en in zekere mate niet kunnen weten, hoe onwetend of incompetent ze zijn (lees meer).
  24. Effort heuristic (inspanningsheuristiek): De overtuiging dat als we ergens veel inspanning voor hebben geleverd dat wel veel waard moet zijn (lees meer).
  25. Endownment effect: de neiging om meer waarde toe te kennen aan spullen die we bezitten dan aan spullen die we niet bezitten (lees meer).
  26. Equality bias (gelijkheidsfout): Het verschijnsel dat, in de samenwerking, meer competente mensen de neiging hebben om mee te gaan met de zelfverzekerde onwetendheid van minder competente mensen (zie het Dunning-Kruger effect) door de oordelen van deze minder competente mensen even veel gewicht toe te kennen (lees meer).
  27. Excessive coherence: De onbewuste neiging om snel te komen tot samenhangende impressies en die niet snel te veranderen wanneer er nieuwe informatie bijkomt. (lees meer).
  28. Existence bias: de neiging om het bestaan van iets te zien als een aanwijzing dat het iets goeds is (lees meer).
  29. Fading affect bias (FAB): het fenomeen waarbij de emotionele lading van positieve herinneringen langzamer vervaagt dan die van negatieve herinneringen. Positieve herinneringen blijven bij het terughalen vaak sterker in emotie, terwijl negatieve herinneringen eerder een positieve emotionele respons oproepen na verloop van tijd. Dit effect kan worden beïnvloed door de context van gebeurtenissen, situaties en individuele verschillen, wat suggereert dat FAB zowel sociale als cognitieve implicaties heeft in hoe mensen hun verleden ervaren en interpreteren​
  30. False consensus effect (consensus bias): de neiging om te denken dat meer mensen het met ons eens zijn dat feitelijk het geval is (lees meer).
  31. False memory: Ons iets herinneren dat niet echt is gebeurd (lees meer).
  32. Familiarity heuristic: Onze neiging om een voorkeur voor het bekende te hebben boven het minder bekende (lees meer).
  33. Fundamentele attributiefout: We onderschatten systematisch de invloed op ons gedrag van situaties, structuren en systemen en we overschatten systematisch de invloed van persoonlijke kenmerken op ons gedrag (lees meer).
  34. Fundamental error of motive attribution: De neiging om onze eigen mislukkingen toe te schrijven aan negatieve aspecten van onze omgeving, terwijl we de mislukkingen van anderen toeschrijven aan negatieve aspecten van hun karakter (zie ook).
  35. Gambler’s fallacy: de misvatting dat er tussen onafhankelijke stochastische gebeurtenissen een afhankelijkheid bestaat (“Als ik twee keer achter elkaar een 6 heb gegooid met mijn dobbelsteen neemt de kans op nog een keer 6 gooien af”) (lees meer).
  36. Gedachteverschil: het fenomeen waarbij mensen de frequentie waarmee hun gesprekspartners over hen denken na onderlinge gesprekken systematisch onderschatten (lees meer).
  37. Group think (groepsdenken): komen tot irrationele conclusies en besluiten in een groep vanwege conformiteitsdruk en het verlangen naar harmonie (lees meer).
  38. Halo-effect: de neiging om een positieve kenmerk dat je waarneemt bij iemand te zien als een aanwijzing dat die persoon in andere, feitelijk ongerelateerde gebieden, ook positief zal zijn (lees meer).
  39. Hindsight bias: De te sterke neiging om, nadat een gebeurtenis heeft plaatsgevonden, te denken dat de gebeurtenis voorspelbaar was.
  40. Hyperactive agency detection: Onze te sterke neiging om te veronderstellen dat er intentionele agenten achter gebeurtenissen zitten.
  41. IKEA-effect: De neiging om iets meer te waarderen als we het zelf hebben gemaakt (zoals het geval is bij een kastje van IKEA; zie o.a. Norton, et al., 2012; lees meer).
  42. Illusie van begrip: (ook wel genoemd: de kennisillusie). De neiging om te overschatten hoe goed we dingen begrijpen. We denken vaak te begrijpen hoe dingen werken terwijl ons begrip van die dingen meestal maar heel oppervlakkig is. Dit geldt voor bijvoorbeeld ons begrip van historische gebeurtenissen en ons begrip van schijnbaar eenvoudige dingen als de werking van een toilet (lees meer).
  43. Illusie van machteloosheid: De overtuiging (die ons soms bewust wordt aangepraat) dat we als individuen niet of nauwelijks impact hebben op het realiseren belangrijke veranderingen in de maatschappij. Deze overtuiging leidt tot een passieve opstelling (lees meer).  
  44. Illusie van moreel verval: wijdverbreide perceptie waarbij mensen geloven dat moraliteit verslechtert, ondanks tegenstrijdige objectieve bewijzen, vaak veroorzaakt door vertekende informatieverwerking en een selectief, bevooroordeeld geheugen voor bepaalde gebeurtenissen en informatie (lees meer).
  45. Illusie van overeenstemming (illusion of agreement): de illusie dat we het veel meer met elkaar eens zijn dan feitelijk het geval is. Deze illusie komt veel voor in professionele teams. Die illusie wordt in de hand gewerkt door dat we wel dezelfde professionele taal spreken met elkaar en vanuit dezelfde algemene principes werken. De illusie blijft ook bestaan omdat we in het algemeen een conflict mijdende neiging hebben. Het is makkelijker om meningsverschillen uit de weg te gaan dan ze op te zoeken. (lees meer)
  46. Illusie van transparantie: de neiging om te overschatten hoe goed andere mensen onze mentale toestand kunnen aflezen aan ons gedrag en onze gezichtsuitdrukkingen (lees meer).
  47. Illusie van transparantie van intentie: De neiging van mensen om te overschatten hoe duidelijk hun intenties voor anderen zijn. Men denkt vaak dat hun bedoelingen meer zichtbaar zijn dan in werkelijkheid het geval is. (lees meer).
  48. Illusory truth effect: Het verschijnsel dat herhaalde informatie eerder als waar wordt beoordeeld dan nieuwe informatie omdat het vertrouwder is geworden (lees meer).
  49. In-group favoritism: de neiging om mensen die je ziet als behorend tot jouw groep positiever te behandelen en beoordelen dan mensen die je niet ziet als behorend tot jouw groep (lees meer).
  50. Inherence bias: De neiging om persoonlijke eigenschappen of inherente factoren aan te wijzen als de primaire oorzaak van gedrag of prestaties, en de rol van externe factoren te onderschatten (lees meer).
  51. Introspectie-illusie: de neiging om te veel vertrouwen te hebben in ons eigen vermogen om de oorzaken van onze gevoelens juist in te schatten (lees meer).
  52. Just-world hypothesis: de neiging om te denken dat de wereld rechtvaardig is en dat wat mensen overkomt is wat zij verdienen (lees meer)
  53. Keuzegeïnduceerde voorkeursverschuiving: het fenomeen waarbij mensen na het kiezen tussen twee even aantrekkelijke items, het niet-gekozen item achteraf als minder aantrekkelijk beschouwen ter rationalisatie van hun keuze (lees meer).
  54. Law of small numbers: de neiging om te snel conclusies trekken uit een te klein aantal gegevens (lees meer).
  55. Liking Gap: het verschijnsel dat de meeste mensen onderschatten hoe aardig anderen hen vinden na met hen gesproken te hebben (lees meer).
  56. Longevity bias: de neiging om het feit dat iets al lang bestaat te zien als een aanwijzing dat het iets goed is (lees meer).
  57. Loss aversion: neiging om het belangrijker te vinden om te voorkomen dat we iets verliezen dan dat we iets van dezelfde waarde te winnen (lees meer).
  58. Mere exposure effect: de neiging om dingen die we kennen uit onze ervaring als beter te zien dan dingen die we niet of minder goed kennen uit onze eigen ervaring (lees meer).
  59. Motivated reasoning: bewust of onbewust redeneren vanuit je eigen belang (lees meer).
  60. Myside bias: de neiging om bewijs te evalueren, bewijs te genereren en hypotheses te testen op een manier die vooringenomen is in de richting van hun eigen eerdere overtuigingen, meningen en houdingen. Myside bias heeft betrekking op dingen waarvan we graag willen dat ze waar zijn. (lees meer).
  61. Naïef realisme: Het (misplaatste) geloof dat de werkelijkheid precies zo is als we haar waarnemen (lees meer).
  62. Natuurlijkheidsbias: de neiging of bias waarbij mensen een voorkeur hebben voor alles wat als ‘natuurlijk’ wordt beschouwd boven dat wat als ‘onnatuurlijk’ of door mensen gemaakt wordt. Dit kan betrekking hebben op producten, processen, talenten, en andere aspecten van het leven. (lees meer)
  63. Negativity bias (negativiteitsfout): Het verschijnsel dat we negatieve informatie gemakkelijker opmerken dan positieve informatie en dat we geneigd zijn om meer gewicht toe te kennen aan negatieve informatie dan aan positieve (lees meer).
  64. Negativity bias in attribution of external agency: de neiging om bij negatieve gebeurtenissen eerder te denken dat er iemand achter zat met slechte bedoelingen dan te denk dat bij positieve gebeurtenissen hier iemand achter zat met positieve bedoelingen.
  65. Optimismebias: (ook wel bekend als als onrealistisch of vergelijkend optimisme), is de neiging van mensen om de kans op positieve gebeurtenissen in hun leven te overschatten en de kans op negatieve gebeurtenissen te onderschatten. Dit beïnvloedt onze toekomstverwachtingen en besluitvorming, waardoor we onszelf vaak onrealistisch positief zien in termen van levensduur, succes, en gezondheid. Het is een van de meest consistente en wijdverspreide cognitieve biases.
  66. Ostrich effect (het struisvogeleffect):  de neiging om ons af te wenden (ons hoofd in het zand te steken) wanneer we geconfronteerd worden met informatie die verontrustend en mogelijk onaangenaam is, en die confronterend voor ons is of ons uitdaagt op een manier die we onprettig vinden. 
  67. Out-group homogeneity bias: de neiging om te denken dat mensen die je ziet als behorend tot een andere groep te zien als homogeen, terwijl je de mensen als behorend tot jouw groep als heterogeen ziet (“Wij zijn allemaal heel verschillend van elkaar, zij zijn allemaal hetzelfde”) (lees meer).
  68. Overkill backfire effect (complexiteitsfout): de neiging om een redenering die moeilijk te begrijpen is en uit meer argumenten bestaat minder snel te geloven dan een redenering die gemakkelijker te begrijpen is en uit minder argumenten bestaat (zie Schwartz et al., 2007). Backfire-effecten komen niet zo vaak voor als we vroeger dachten (lees meer).
  69. Parkinson’s law: de neiging om de beschikbare tijd voor een klus vol te maken (lees meer).
  70. Pessimism bias: De neiging om de kans te overschatten dat ons slechte dingen zullen overkomen (zie o.a. Menon et al., 2009; lees meer).
  71. Placebo-effect: een positief effect van een niet-werkzaam middel dat veroorzaakt wordt door de verwachting dat het werkt (lees meer).
  72. Positivity bias: De neiging van (vooral) oudere mensen om positieve gebeurtenissen en informatie eerder op te merken dan negatieve en er sterker door te worden beïnvloed (lees meer).
  73. Primacy effect: Dit houdt in dat de eerste items in een reeks beter worden onthouden dan de items in het midden. Dit komt doordat de eerste items meer aandacht krijgen en intensiever worden verwerkt, waardoor ze beter in het langetermijngeheugen worden opgeslagen.
  74. Progressiegeïnduceerde probleemverschuiving: als we progressie boeken in het oplossen van een bepaald probleem, en dit probleem dus minder vaak voorkomt, hebben we de onbewuste neiging om onze definitie van het probleem op te rekken (lees meer).
  75. Proportionaliteitsbias: De aanname dat grote gebeurtenissen grote oorzaken hebben. Deze menselijke neiging verklaart waarom sommigen complottheorieën accepteren.
  76. Pygmalion effect: Het effect dat verwachtingen van docenten het presteren en de ontwikkeling van leerlingen onbewust beïnvloeden in de richting van de verwachting (lees meer).
  77. Reactance effect: Het verschijnsel dat we onze eigen autonomie proberen te beschermen door ons te verzetten tegen een boodschap waar iemand ons van wil overtuigen (lees meer).
  78. Recency effect: Het fenomeen waarbij de meest recente informatie die iemand ontvangt, beter wordt onthouden dan oudere informatie. Dit effect is een onderdeel van het seriële positie-effect in de psychologie, waarbij de laatste items in een reeks het gemakkelijkst worden herinnerd. Het recency effect kan invloed hebben op hoe mensen beslissingen nemen en hoe ze informatie verwerken, aangezien recente gebeurtenissen of gegevens meer op de voorgrond kunnen staan in hun geheugen.
  79. Referentiebias: De systematische fout die optreedt wanneer respondenten bij het beantwoorden van dezelfde vragen verwijzen naar verschillende impliciete normen. Voorbeeld: Wanneer leeftijdgenoten beter presteren op academisch gebied, hanteren leerlingen hogere normen voor zelfregulatie en beoordelen zij zichzelf lager (lees meer).
  80. Referentiegroepeffect: Wanneer mensen niet expliciet gevraagd wordt om zichzelf met een specifieke referentiegroep te vergelijken dan zullen ze geneigd zijn om zichzelf te vergelijken met een referentiegroep die voor hen het meest in het oog springt. Als in die groep een bepaalde houding laag vertegenwoordigd is, vergelijken zij zichzelf dus met een relatief lage norm en zullen zij zichzelf dus wat hoger inschatten. (lees meer)
  81. Representativeness heuristic: Gebeurtenissen worden als meer waarschijnlijk beoordeeld als ze lijken op het prototype van een gebeurtenis dan als ze daar minder op lijken (lees meer).
  82. Rosy retrospection bias: De onrealistische neiging om het verleden als veel positiever te beoordelen dan het heden (zie Mitchell & Thompson, 1994) (lees meer).
  83. Scope neglect (het negeren van schaal): een cognitieve bias die optreedt wanneer bij het beoordelen van het belang van een schade of een voordeel geen rekening wordt gehouden met de schaal waarop de schade of het voordeel optreedt (lees meer).
  84. Self-enhancement bias (zelfoverschattingsfout): Het verschijnsel dat mensen in de meeste culturen geloven dat zij superieur zijn aan de meeste anderen in hun groep (lees meer).
  85. Selffulfilling prophecy (zelfvervullende voorspelling): Voorspellingen of verwachtingen die gedrag zodanig beïnvloeden dat zij zichzelf waarmaken (lees meer).
  86. Self-serving bias: De neiging om het eigen gedrag te rechtvaardigen, onder andere door successen toe te schrijven aan eigen vaardigheden en capaciteiten en falen toe te schrijven aan externe factoren (zie o.a. Miller & Ross, 1975; lees meer).
  87. Spotlight effect: het verschijnsel dat we overschatten hoe sterk andere mensen ons opmerken en beoordelen (lees meer).
  88. Status quo bias: de overdreven neiging om de huidige situatie te beschouwen als goed en elke wijziging ten opzichte van de huidige situatie als belastend of verdacht (lees meer).
  89. Stereotype threat (stereotypebedreiging): Het verschijnsel dat het vragen aan mensen om hun etniciteit of geslacht te noemen in een beoordelingssituatie negatieve stereotypen over hun eigen etniciteit of geslacht kan activeren waardoor hun (test-)prestatie ondermijnd wordt (lees meer).
  90. Stereotypering: Het onterecht of overdreven toeschrijven van een eigenschap aan een groep mensen (lees meer).
  91. Substitution bias: De onbewust neiging om complexe vraagstukken in ons hoofd te vervangen door eenvoudigere om te komen tot een antwoord of oplossing (lees meer).
  92. Sunk cost fallacy (escalerende commitment): de onterechte beslissing om door te blijven investeren louter vanwege eerdere gedane uitgaven (lees meer).
  93. Survivorship bias: de neiging om verkeerde conclusies te trekken over oorzaken van succes door alleen te letten op mensen die succesvol zijn en niet succesvolle mensen over het hoofd te zien (bekijk video).
  94. Uitkomstbias: De neiging om een beslissing te beoordelen op basis van de uiteindelijke uitkomst in plaats van op de kwaliteit van de beslissing op het moment van maken. Het probleem hierbij is dat het kan leiden tot een vertekend beeld van wat goede of slechte besluitvorming is, doordat men onterecht conclusies trekt op basis van toevallige of externe factoren. (Lees meer). 
  95. Vijandige-attributiefout: De neiging om het gedrag van anderen foutief als vijandig te interpreteren ook al is het dat niet. Deze bias kan voorkomen bij beoordelaars die discriminatie hebben ervaren van gezagsdragers of de dominante sociale groep. Zo kan een spreker uit een ondervertegenwoordigde groep die aangeeft iets aanstootgevend te vinden, zelf onbedoeld vijandigheid uitlokken.
  96. Vijandige-media bias: De neiging van mensen met sterkere opvattingen om neutrale of evenwichtige mediaberichten als bevooroordeeld tegen hun standpunt te beschouwen. (lees meer).
  97. Worst motive fallacy: de systematische neiging om te denken a) dat slechte bedoelingen de belangrijkste redenen zijn waarom mensen dingen doen, en b) dat andere mensen meer geneigd zijn om vanuit slechte bedoelingen te handelen dan wijzelf (lees meer).
  98. Zero-sum bias: de neiging om situaties te snel te zien als zero-sum. Zero-sum situaties zijn situaties waarin de winst van de ene persoon altijd gepaard gaat het verlies van de andere (lees meer).
  99. Zeggen-is-geloven effect: De neiging om, als we een conclusie of overtuiging hardop zeggen en herhalen, steeds meer te gaan geloven in de juistheid ervan (lees meer).

Laatste update: 01-11-2024

Lees ook:

 

Wat vind je van dit artikel?
  • Interessant (36)
  • Bruikbaar (13)

0 reacties

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

 

Voeg je bij 527 andere abonnees
 

► UPDATES & REACTIES

  1. Coert Visser
  2. Coert Visser
  3. Eigenlijk past Trump precies dezelfde tactieken toe als Hitler. Van die laatste weten we tot wat dat geleid heeft. (en…

  4. Coert Visser

    Open link ► Dit artikel van Landry et al. (2024) laat zien dat vegetarische en veganistische eetpatronen kunnen helpen om…

  5. Coert Visser
  6. Coert Visser
  7. Coert Visser
  8. Coert Visser
  9. Coert Visser
  10. Coert Visser