Meta-analyse: samenhang tussen motivatietypen en functioneren van leerlingen

door | aug 29, 2020 | zelfdeterminatietheorie | 1 reactie

Het functioneren van leerlingen wordt beïnvloed door hun motivatie. Een nieuwe meta-analyse (k=344, N=223209) van Howard et al. (2020) brengt de relatie in kaart, tussen verschillende soorten motivatie zoals die binnen de zelfdeterminatietheorie worden onderscheiden, en verschillende aspecten van functioneren van leerlingen. Hieronder bespreek ik enkele highlights van dit onderzoek.

6 Vormen van motivatie

De zelfdeterminatietheorie onderscheidt de onderstaande soorten motivatie:

  1. Intrinsieke motivatie: een psychologisch verlangen om gedrag te vertonen voor het plezier, de voldoening of de opwinding die gepaard gaan met het uitvoeren van het gedrag zelf
  2. Geïntegreerde regulatie: type motivatie waarbij je volledig achter de activiteit staat omdat deze bij je persoonlijke kernwaarden past
  3. Geïdentificeerde regulatie: een vorm van extrinsieke motivatie die individuen ertoe aanzet om gedrag te vertonen op basis van gepercipieerde persoonlijke waarde en zinvolheid, ongeacht of dit gedrag inherent plezierig is of niet
  4. Geïntrojecteerde regulatie: een vorm van extrinsieke motivatie die wordt gedreven door interne, aan eigenwaarde gerelateerde dynamiek, zoals schuldgevoelens en schaamte vermijden, evenals het zoeken naar trots
  5. Externe regulatie: een vorm van extrinsieke motivatie die optreedt wanneer individuen externe gecontroleerde beloningen zoeken en / of extern opgelegde straffen vermijden.
  6. Amotivatie: een gebrek aan motivatie waarbij noch intrinsieke noch extrinsieke factoren actie stimuleren

Omdat bij leerlingen, gezien hun leeftijd, vaak nog geen sprake is van volledig geïntegreerde regulatie wordt deze vorm vaak niet gemeten bij onderzoeken in scholen.

Hoe hangen specifieke motivaties samen met functioneren?

Deze soorten motivatie kunnen op een continuüm worden gerangschikt. De eerste 3 van de onderstaande 6 vormen van motivatie zijn vormen van autonome motivatie, 4 en 5 zijn vormen van gecontroleerde motivatie.

Heel globaal samengevat laat onderzoek zien dat autonome motivatie gepaard gaat met goed functioneren en je goed voelen terwijl gecontroleerde motivatie gepaard gaat met druk en minder goed functioneren en amotivatie met het minst goede functioneren en gevoel (zie bijvoorbeeld hier).

Onderzoek van de laatste jaren heeft echter laten zien dat het zinvol is om gedetailleerder te kijken naar de relaties tussen de specifieke (sub)vormen van motivatie en aspecten van functioneren en welbevinden.

Correlaties tussen motivatiesoorten en uitkomstvariabelen

In het artikel kun je uiteraard de gedetailleerde resultaten nalezen. In de onderstaande tabel heb ik een samenvatting en vereenvoudiging van de meest interessante resultaten weergegeven. De kolommen geven de verschillende vormen van motivatie weer, de rijen verschillende uitkomsten die in het onderzoek zijn meegenomen.

Voor het overzicht heb ik gunstige correlatie blauw gemaakt en ongunstige rood (om verwarring te voorkomen: een negatieve correlatie met iets negatiefs is gunstig). Zeer lage correlaties (< ,05) heb ik wit gelaten. Vrij hoge correlaties (> ,40) heb ik een donkerdere kleur gegeven.

Wat ten eerste opvalt, is dat de twee onderzochte aspecten van autonome motivatie gunstig samenhangen met alle in het onderzoek meegenomen uitkomstvariabelen, dus positieve met positieve uitkomsten (bijv. volharding) en negatief met negatieve uitkomsten (bijv. angst). Deze motivatieaspecten hangen nog sterker met gedrags- en gevoelsaspecten samen dan met met prestaties.

Verder valt op dat amotivatie ongunstig samenhangt met vrijwel alle uitkomstvariabelen en externe regulatie ook met veel uitkomstvariabelen. Geïntrojecteerde regulatie lijkt in het algemeen minder negatief. Het hangt positief samen met enkele positieve uitkomstvariabelen (zoals meedoen in de les en – verrassend genoeg- plezier). Het hangt evenwel ook negatief samen met enkele aspecten, vooral wat betreft welzijn. En het hangt veel minder positief samen met positieve uitkomstvariabelen dan geïdentificeerde regulatie en intrinsieke motivatie.

Relatieve gewichtsanalyse

De onderzoekers deden tevens een zogenaamde relatieve gewichtsanalyse (RWA) om de unieke bijdrage van typen motivatie aan uitkomsten te kunnen beoordelen. De onderstaande tabel geeft de resultaten daarvan weer waarbij de sterkste voorspeller per uitkomstvariabele is gehighlight.

Wat in deze tabel het meeste opvalt (in aanvulling op de genoemde punten n.a.v. de correlatiematrix) is dat niet alleen intrinsieke motivatie vaak het meest gunstig samenhangt met uitkomstvariabelen maar ook geïdentificeerde motivatie. Vooral in relatie tot aspecten van volharding lijkt geïdentificeerde motivatie krachtig.

Samenvatting

Ik haal de volgende dingen uit dit onderzoek:

  1. Grofweg werkt autonome motivatie het best, gecontroleerde motivatie minder goed en amotivatie het slechtst
  2. Naast intrinsieke motivatie speelt geïdentificeerde motivatie ook een erg belangrijke rol in het goede functioneren van leerlingen (vooral in relatie tot volharding)
  3. Van de twee vormen van gecontroleerde motivatie is externe regulatie duidelijk minder goed dan geïntrojecteerde motivatie. Geïntrojecteerde regulatie hangt nauwelijks samen met presteren, positief met enkele aspecten van volharding en welbevinden maar ook negatief met enkele aspecten van welbevinden. Lees hierin geen aanbeveling voor geïntrojecteerde regulatie want geïntrojecteerde regulatie is over de hele linie nadrukkelijk minder gunstig dan autonome motivatie!
  4. Het goede van dit onderzoek is dat niet alleen gekeken wordt dan harde uitkomstvariabelen zoals schoolcijfers. De kwaliteit van de ervaring op school heeft zeker te maken met presteren maar ook met leren en met allerlei aspecten van welbevinden en sociaal emotionele ontwikkeling. En juist met dit soort andere uitkomstvariabelen hangt autonome motivatie soms sterk samen.
  5. Het blijven bevorderen van autonome motivatie in de klas is belangrijk. Dit kan bereikt worden door het ondersteunen van de basisbehoeften van leerlingen, het actief bevorderen van internalisatie en het voorkomen van een controlerende manier van lesgeven.
Wat vind je van dit artikel?
  • Interessant (4)
  • Bruikbaar (0)

1 Reactie

  1. Coert Visser

    Link naar artikel

    ► Dit onderzoek van Cheon et al. (2022) toont aan dat autonomie-ondersteunend lesgeven het klassenklimaat en de bevrediging van psychologische basisbehoeften van leerlingen op klassenniveau verbetert, wat leidt tot minder pesten. In de studie met 49 Koreaanse docenten lichamelijke opvoeding en 1487 studenten, zorgde autonomie-ondersteunend lesgeven voor een beter klassenklimaat en verbeterde psychologische basisbehoeften. Het verbeterde klassenklimaat bleek de belangrijkste factor voor de afname van pesten, wat het belang van klassenklimaateffecten onderstreept bij het begrijpen van de voordelen van autonomie-ondersteunend lesgeven. (Zie ook)

    Antwoord

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

 

Voeg je bij 531 andere abonnees
 

► UPDATES & REACTIES

  1. Coert Visser
  2. Coert Visser
  3. Coert Visser
  4. Coert Visser
  5. Coert Visser
  6. Coert Visser
  7. Eigenlijk past Trump precies dezelfde tactieken toe als Hitler. Van die laatste weten we tot wat dat geleid heeft. (en…

  8. Coert Visser

    Open link ► Dit artikel van Landry et al. (2024) laat zien dat vegetarische en veganistische eetpatronen kunnen helpen om…

  9. Coert Visser
  10. Coert Visser