Is de behoefte aan nieuwheid en variatie een universele psychologische basisbehoefte? De belangrijkste theorie over motivatie is tegenwoordig de zelfdeterminatietheorie (zie o.a. Ryan & Deci, 2017). Deze onderscheidt drie universele psychologische basisbehoeften. Dit zijn de behoefte aan autonomie, aan competentie en aan verbondenheid. Vervulling van deze basisbehoeften hangt samen met welbevinden en functioneren. Frustratie van deze behoeften heeft allerlei negatieve consequenties. Deze basisbehoeften zijn universeel in de zin dat ze (kort gezegd) van toepassing zijn ongeacht context, cultuur en leeftijd. Enkele jaren geleden werd geopperd dat de behoefte aan noviteit (nieuwheid/variatie) ook een universele psychologische basisbehoefte zou kunnen zijn (zie o.a. van González-Cutre et al., (2016). Nu is er nieuw onderzoek (Bagheri & Milyavskaya, 2019) dat wat extra aanwijzingen biedt dat de behoefte aan nieuwheid/variatie inderdaad weleens een basisbehoefte zou kunnen zijn.
Waar komt het idee vandaan?
Er zijn diverse redenen om te veronderstellen dat de behoefte aan nieuwheid/variatie een basisbehoefte zou kunnen zijn. Allereerst is er de observatie die we allemaal zullen herkennen dat we uitgekeken kunnen raken op dingen, situaties en relaties waar we eerst enthousiast of tevreden over waren. Bij gebrek aan variatie of nieuwheid kunnen we saaiheid ervaren en ontevreden of ongelukkig worden. Naast deze aanleiding uit het alledaagse leven zijn er ook enkele aanleidingen uit psychologische theorieën voorhanden.
De eerste komt uit de zelfdeterminatietheorie zelf. Intrinsieke motivatie in een centraal begrip in de zelfdeterminatietheorie. Van intrinsieke motivatie is altijd aangenomen dat zowel competentie als nieuwheid er belangrijke aspecten van zijn. Tot nu heeft van die twee alleen competentie de status van een basisbehoefte verkregen. De vraag ligt voor de hand of dat voor nieuwheid ook niet zou moeten gelden. Bagheri & Milyavskaya noemen twee andere theorieën (evolutionaire psychologie en de personal expansion theory) die de behoefte aan nieuwheid tot een plausibele kandidaat voor een basisbehoefte maken (lees de details in hun artikel).
De behoefte aan nieuwheid/variatie
De auteurs merken op dat de behoefte en nieuwheid en de behoefte aan variatie in het gebruik inwisselbaar lijken te zijn. Nieuwheid en variatie lijken conceptueel aan elkaar verwant te zijn en ook vergelijkbare effecten op mensen te hebben. Ze definiëren de behoefte aan nieuwheid/variatie als: de individuele ervaring van iets nieuws doen inclusief het wisselen van dingen in nieuwe variaties.
Criteria voor universele basisbehoeften
Twee belangrijke bronnen bieden criteria om te bepalen of iets een universele basisbehoefte mag worden genoemd: Baumeister & Leary (1995) en Ryan & Deci (2017). Kort gezegd komen die criteria neer op het volgende. Om in aanmerking te komen moeten behoeften van toepassing zijn in allerlei omstandigheden. De mate vervulling van de behoefte dient verder samen te hangen met affect en gedrag. De behoefte moet tevens onafhankelijk zijn, in de zin dat het geen afgeleide is van andere behoeften. Ten slotte moet de behoefte een onafhankelijke variabele zijn (dus geen effect).
Het onderzoek
De auteurs deden drie studies om meer te weten te komen over de status van nieuwheid als universele basisbehoefte. Studie 1 was een correlationele studie (N=202) erop gericht om te bekijken of nieuwheid/variatie onafhankelijk is van autonomie, competentie en verbondenheid en een unieke relatie met welbevinden heeft. Tevens werd gekeken of het effect van nieuwheid/variatie afhankelijk is van leeftijd en van context (levensdomeinen). Ze stelden vast dat de behoefte aan nieuwheid/variatie vrij laag correleerde met de bekende basisbehoeften. Via een factoranalytische techniek (MEFA) kwamen ze erachter dat een 4-factoroplossing een aanzienlijk betere fit met de data had dan een 3-factoroplossing. Ook stelden ze vast dat de behoefte aan nieuwheid/variatie een onafhankelijke voorspeller van welbevinden was. Tezamen vormden deze bevindingen aanwijzingen voor het zijn van een basisbehoefte.
De tweede studie was een experiment (N=414) waarin ze wilden onderzoeken wat het effect van het frustreren van de behoefte aan nieuwheid/variatie was in vergelijking met het effect van het frustreren van autonomie en verbondenheid. Ze boden respondenten beschrijvingen van werksituaties aan waarin afzonderlijk verschillende behoeften waren vervuld of gefrustreerd. Dat het frustreren van de behoefte aan nieuwheid/variatie geen effect had op de behoordelingen van de andere behoeften was een aanwijzing voor onafhankelijkheid van deze behoefte. Ook vonden ze dat frustratie van de behoefte aan nieuwheid/variatie een onafhankelijk effect op welbevinden had. Dit effect was sterker dan dat van de andere behoeften (aan autonomie en verbondenheid).
In de derde studie (N=599) probeerden de onderzoekers twee tekortkomingen uit studie 2 te corrigeren (dat frustratie van de behoefte aan competentie niet was onderzocht en dat er geen controleconditie was). Verder wilden ze de onafhankelijke invloed van de behoefte aan nieuwheid/variatie nogmaals onderzoeken de vergelijking met een andere behoefte (aan geld) maken. In dit onderzoek bleek dat de frustratie van de ZDT-basisbehoeften en nieuwheid/variatie elkaar over en weer beïnvloeden wat niet het geval was met de behoefte aan geld. Verder vonden ze dat de frustratie van autonomie een duidelijker sterker negatief effect had op welbevinden dan de frustratie van de behoefte aan competentie. Verder vonden ze dat het frustreren van de behoefte aan nieuwheid/variatie niet sterker was dan het frustreren van de behoefte aan geld. Twee andere factoren, leeftijd en voorkeur nieuwheid, bleken geen significant effect te hebben.
Discussie
Dit onderzoek maakt de kandidatuur voor nieuwheid/variatie als universele basisbehoefte inderdaad serieuzer. De behoefte aan nieuwheid lijkt inderdaad conceptueel onderscheiden te zijn van de behoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid en ook een unieke relatie te hebben met welbevinden. Ook biedt het onderzoek aanwijzingen dat de effecten van nieuwheid/variatie levenslang dezelfde rol spelen en in verschillende contexten. Er moet nog wel veel gebeuren om nieuwheid/variatie definitief toe te voegen aan het befaamde rijtje van drie basisbehoeften.
Drie dingen vergen met name meer onderzoek. Het eerste is de vraag of nieuwheid en variatie inderdaad hetzelfde zijn of dat het toch twee verschillende concepten zijn. Het tweede is de vraag of de rol van nieuwheid variatie in verschillende culturen en omstandigheden hetzelfde is. Het derde (en in mijn ogen belangrijkste) betreft de rol van nieuwheid in echte levenssituaties. Het onderzoek van Bagheri & Milyavskaya is interessant maar het beoordelen van fictieve situaties door respondenten is nog wel iets anders dan de daadwerkelijke effecten van behoeftenvervulling en -frustratie in echte situaties observeren.
https://progressiegerichtwerken.com/nieuwe-ervaringen-basisbehoefte/
► In een correlatieonderzoek is onderzocht of de frustratie van de behoefte aan nieuwigheid gerelateerd is aan 10 maladaptieve uitkomsten in het sportonderwijs, op een vergelijkbare manier als de frustratie van de drie basis psychologische behoeften (autonomie, competentie en verbondenheid). In totaal hebben 533 middelbare scholieren vragenlijsten ingevuld over hun basisbehoeften, frustratie van nieuwigheid en diverse maladaptieve uitkomsten in het sportonderwijs. De correlatiecoëfficiënten voor frustratie van nieuwigheid waren vergelijkbaar met die voor de drie basisbehoeften met betrekking tot maladaptieve uitkomsten bij leerlingen. Uit hiërarchische regressieanalyses bleek dat frustratie van nieuwigheid in het sportonderwijs voorspellend was voor amotivatie, verveling, entiteitsopvattingen en concentratieverstoring. De resultaten tonen aan dat frustratie van nieuwigheid positief gerelateerd is aan enkele negatieve gevolgen in het sportonderwijs, wat een belangrijk criterium is binnen de Basic Psychological Needs Theory (BPNT). Toekomstige trainingsprogramma’s gericht op het bevorderen van optimale en het voorkomen van schadelijke motivatiestijlen bij sportonderwijsleraren kunnen deze resultaten gebruiken om de ervaringen van leerlingen in het sportonderwijs te optimaliseren.
Open link
► Dit artikel van Oishi et al. (2024) stelt dat een psychologisch rijk leven (een leven vol variatie, verandering en nieuwe ervaringen) verbonden is met grotere cognitieve complexiteit (complexe manier van denken). In twee studies onderzochten de auteurs of verschillen in geluk, betekenis in het leven en psychologische rijkdom te maken hebben met informatieverwerking zoals attributiecomplexiteit (het toeschrijven van gebeurtenissen aan meerdere oorzaken), holisme (dingen als geheel zien) en essentialisme (eigenschappen als onveranderlijk zien). In de eerste studie, met 436 deelnemers, vonden ze dat psychologische rijkdom leidde tot meer attributiecomplexiteit en holisme, en minder essentialisme, terwijl geluk juist leidde tot minder attributiecomplexiteit. Betekenis in het leven was verbonden met attributiecomplexiteit, maar niet met holisme en essentialisme. In de tweede studie, met 516 deelnemers, werden deze bevindingen grotendeels bevestigd. Psychologische rijkdom was weer verbonden met meer attributiecomplexiteit en holisme, en iets minder essentialisme, terwijl geluk en betekenis in het leven geen verband hadden met de onderzochte denkstijlen. De belangrijkste bevindingen bleven hetzelfde, zelfs na controle voor de Big Five-persoonlijkheidskenmerken en demografische variabelen. Dit artikel biedt nieuwe inzichten in hoe psychologische rijkdom en denkcomplexiteit met elkaar verbonden zijn, wat helpt bij het begrijpen van een goed leven en hoe verschillende levensstijlen onze manier van denken beïnvloeden.
► Lees meer hier