Toen ik opgeleid werd als psycholoog, in de jaren ’80, neigde de dominante manier van denken over intelligentie en persoonlijkheid naar wat we nu een statische mindset noemen. In grote lijnen werd ons aangeleerd dat zowel intelligentie als persoonlijkheid vanaf een bepaalde leeftijd (zeg, 18) nauwelijks ontwikkelbaar zijn. Persoonlijkheid werd grofweg gedefinieerd als het geheel van stabiele gedragsneigingen van individuen. Er werd gedacht dat individuele verschillen in persoonlijkheid relatief onveranderlijk waren en ook betekenisvol voor hoe we ons leven zouden moeten inrichten (denk bijvoorbeeld aan loopbaankeuzes). Met het woord ‘stabiel’ werd gedoeld op twee dingen. Ten eerste werd gedacht dat persoonlijkheidskenmerken stabiel over situaties waren. Met andere woorden: dat we ons in verschillende soorten situaties ongeveer op een zelfde manier gedragen vanwege onze persoonlijkheidstrekken. Ten tweede werd gedacht dat persoonlijkheidstrekken stabiel over tijd waren. Hiermee werd bedoeld dat persoonlijkheidskenmerken over de loop van een leven niet veel (kunnen) veranderen.
De fundamentele attributiefout
Dat persoonlijkheid stabiel is over situaties werd al begin jaren ’70 in twijfel getrokken door de psycholoog Walter Mischel. Hij deed onderzoek waaruit bleek dat de context waarin we functioneren een sterke invloed heeft op hoe we ons gedragen (Mischel, 1968). Inmiddels is er binnen de psychologie een naam voor het systematisch (maar onbewust) overschatten van het belang van persoonskenmerken en het tegelijk onderschatten van het belang van situaties op ons gedrag: de fundamentele attributiefout. Deze term, die in 1977 werd geïntroduceerd door de psycholoog Lee Ross, beschrijft hoe we, onterecht, teveel geneigd zijn om over het gedrag van mensen te denken in termen van eigenschappen en aanleg.
Zijn collega Richard Nisbett ontdekte later dat Westerlingen gemiddeld wat sterker vatbaar zijn voor de fundamentele attributiefout dan niet-Westerlingen (Nisbett, 2016). Hij denkt dat dit te maken heeft met de grote invloed die de filosoof Aristoteles heeft gehad op de ontwikkeling van de westerse cultuur. Aristoteles had namelijk een sterk dispositionele kijk (dispositie betekent aangeboren eigenschap) op het gedrag van niet alleen mensen maar ook objecten. Zo dacht Aristoteles bijvoorbeeld dat een steen in water zinkt vanwege een eigenschap van de steen terwijl andere objecten die niet zinken die eigenschap niet zouden hebben. Aristoteles had ongelijk.
Menselijk gedrag varieert sterk
De fundamentele attributiefout heeft veel consequenties waar we ons nauwelijks van bewust zijn. Als we iemand oneerlijk gedrag zien vertonen, zijn we geneigd om de oorzaak hiervan te zoeken binnen de persoon (“Wat een oneerlijke vent!”). We denken dat we zelf zoiets nooit zouden doen. Maar, zo legt Nisbett uit, menselijk gedrag varieert sterk in verschillende situaties. De invloed van kenmerken binnen onszelf is veel minder groot dan we denken. Wat we ons te weinig realiseren, is dat als iemand zich eerlijk gedraagt in de ene situatie, hij dat mogelijk niet doet in een andere situatie. Ook wij zouden waarschijnlijk tot oneerlijk gedrag bereid zijn als de omstandigheden dat in ons zouden oproepen.
Waarom we variatie in gedrag niet opmerken
Dit verklaart ook waarom mensen vaak geneigd zijn om excellente prestaties vooral toe te schrijven aan talent (talent in de zin van natuurlijke aanleg). Dat de excellente presteerder vele jaren heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van zijn of haar vaardigheid is niet wat we als eerste zien en noemen. Nee, de verklaring moet natuurlijke aanleg zijn. Dit is een voorbeeld van hoe we geneigd zijn verklaringen binnen de persoon zoeken, niet in de interactie van de persoon met zijn situatie.
En dit is onterecht. Een reden waarom we de variabiliteit van menselijk gedrag over situaties onderschatten, is dat we mensen meestal niet meemaken in heel verschillende situaties. We zien hen vaak in één type situatie, bijvoorbeeld in de uitoefening van hun beroep of ieder jaar op hetzelfde verjaardagsfeestje. Die ene situatie roept in hen steeds min of meer hetzelfde gedrag op. We maken hen niet in andere situaties mee waarin zij zich mogelijk anders gedragen. Daarom denken we onterecht dat zij zich altijd min of meer hetzelfde gedragen.
Als we ons bewuster worden van de fundamentele attributiefout kunnen we er misschien voor corrigeren. Dit kan helpen om milder te gaan denken over mensen die gedrag vertonen dat we afkeuren. We realiseren ons dat het gedrag niet uitsluitend iets zegt over de persoon maar ook in belangrijke mate over de situatie van de persoon. We realiseren ons dan dat wij zelf misschien hetzelfde gedrag zouden vertonen als we ons in hun situatie zouden bevinden.
De vermeende stabiliteit van persoonlijkheid
Er is nu ook meer reden om te twijfelen aan het idee dat persoonlijkheidskenmerken stabiel zijn over tijd. Eerder onderzoek suggereerde een matige tot sterke stabiliteit van individuele verschillen in persoonlijkheid (Mischel, 1968). In een nieuw onderzoek van Harris et al. (2016) werden persoonlijkheids-beoordelingen van kinderen van 14 jaar, uitgevoerd in 1947, vergeleken met persoonlijkheidsbeoordelingen en zelfbeoordelingen van deze zelfde mensen op 77-jarige leeftijd. Er werd wel een matige samenhang gevonden tussen de persoonlijkheids-beoordelingen door anderen en zelfbeoordelingen van de mensen op hoge leeftijd. Maar er werd nauwelijks enige samenhang aangetroffen tussen de persoonlijkheid van de individuen op 14 jarige en op 77 jarige leeftijd. Hun persoonlijkheid veranderde dus wel degelijk.
We kunnen veranderen
De vermeende stabiliteit van persoonlijkheid over tijd werd in de tijd dat ik studeerde door velen aangevoerd als aanwijzing voor de stelling dat persoonlijkheid niet of nauwelijks ontwikkelbaar is. Dat argument heb ik nooit erg overtuigend gevonden. Dat een kenmerk in een grote steekproef niet sterk verandert, bewijst niet dat verandering onmogelijk is. Het grootste deel van de mensen in de steekproef heeft wellicht niet geprobeerd de eigen persoonlijkheid te veranderen of zij die dit wel geprobeerd hebben, hebben hier wellicht niet een goede aanpak voor gebruikt. Met andere woorden: onveranderlijkheid is geen bewijs voor onveranderbaarheid. Maar nu kan dus zelfs onveranderlijkheid niet meer als argument voor onveranderbaarheid worden aangevoerd. In deze steekproef bleek persoonlijkheid namelijk tamelijk veranderlijk. En dat terwijl we geen enkele reden hebben om aan te nemen dat de mensen in de steekproef meer dan andere mensen systematisch hebben geprobeerd hun persoonlijkheid te veranderen.
Zelfgestuurde persoonlijkheidsverandering
Een artikel van Hennecke et al. (2014) suggereert dat zelfgestuurde persoonlijkheidsverandering mogelijk is. In het artikel leggen zij uit waarom persoonlijkheid kan veranderen en hoe dit gedaan kan worden. Op basis van een literatuurreview ontwikkelden deze auteurs een raamwerk bestaande uit drie onderdelen voor zelfgestuurde persoonlijkheidsontwikkeling. Het raamwerk toont drie voorwaarden voor zelfgestuurde persoonlijkheids-ontwikkeling (zie de figuur hieronder).
- Voorwaarde 1 verwijst naar motivatie: je moet de wens of noodzaak voelen om te veranderen.
- Voorwaarde 2 verwijst naar mindset: je moet geloven dat verandering mogelijk is.
- Voorwaarde 3 verwijst naar zelfregulatievaardigheden die nodig zijn voor het vormen van nieuwe gewoontes.
De auteurs leggen uit dat aan alle drie de voorwaarden moet zijn voldaan voordat persoonlijkheidsverandering kan beklijven. In de rest van het artikel leggen de auteurs uit waarom zij denken dat dit type doelgerichte persoonlijkheidsontwikkeling echte persoonlijkheids-verandering met zich meebrengt en niet alleen een oppervlakkige gedragsverandering.
De kracht van situaties benutten
Een ander voordeel van het ons realiseren dat we geneigd zijn de rol van eigenschappen en aanleg te overschatten, is dat dit het gemakkelijker maakt om te geloven in de veranderbaarheid van gedrag. We kunnen de kracht van situaties onderkennen en benutten. Een belangrijke manier om ons eigen gedrag en dat van anderen namelijk te veranderen, is om onze situaties te veranderen. In een ander soort situatie kunnen we ons als mensen gemakkelijker anders gedragen.
Indien je tot zover mee kunt gaan in wat ik zeg, kun je je waarschijnlijk voorstellen dat sommige contexten een gunstige invloed op ons gedrag hebben en andere een ongunstige invloed. Als we geboren worden in een extreem arm gebied dan is de kans aanzienlijk kleiner dat we door onze omgeving gestimuleerd zullen worden om te leren en om ons te ontwikkelen. Als we als kind opgroeien te midden van misdaad, is de kans groter dat we zelf ook belanden in de misdaad. Groeien we op in een rijk land, en in een gezin met hoogopgeleide ouders dan is de kans niet gering dat we zelf ook hoogopgeleid zullen worden. We zijn als mensen niet alleen onderhevig aan de invloed die omgevingen op ons hebben. We beïnvloeden zelf ook de omgevingen waarin we leven en werken. Als mensen hebben we natuurlijk geen onbeperkte invloed op de context waarin we opgroeien en functioneren maar we hebben wel degelijk enige invloed. In een land als Nederland hebben we meer invloed op onze contexten dan in een arm land als Malawi of in een dictatuur als Noord-Korea. Hoe zouden we onze mogelijkheden om onze context te beïnvloeden dus het beste kunnen gebruiken?
Hoe zien jouw progressiecontexten eruit?
Om te beginnen, zouden we kunnen analyseren welke contexten goed voor ons werken. In welke context lukt het ons het beste om goed te functioneren en om vooruit te komen in de dingen die belangrijk voor ons zijn? Laten we dit soort contexten progressiecontexten noemen. Hoe zien jouw progressiecontexten eruit?
Schrijfoefening: Ga eens achter je computer zitten en beantwoord in een minuut of 20 de volgende vragen:
|
Als je zicht krijgt op hoe jouw progressiecontexten eruit zien, kun je bedenken hoe je je vaker in dit soort contexten kunt gaan bevinden. Op grond van de zelfdeterminatietheorie (zie hoofdstuk 6) voorspel ik dat je progressiecontexten contexten zijn die jouw psychologische basisbehoeften ondersteunen. Met andere woorden: in progressiecontexten kun je eigen keuzes maken, voel je je competent en voel je je verbonden. Hierdoor kun je dingen doen die je interessant en belangrijk vindt. Als dit zo is, neemt de kans toe dat je goed werk verricht, je goed voelt, veel leert en in staat bent om vol te houden.
Om te onthouden
- De fundamentele attributiefout betekent dat wij systematisch de invloed van situaties, structuren en systemen op ons gedrag onderschatten en systematisch de invloed van persoonlijke kenmerken en aanleg op ons gedrag overschatten.
- Deze fout verklaart ook waarom mensen vaak geneigd zijn om excellente prestaties vooral toe te schrijven aan talent (in de zin van natuurlijke aanleg).
- Een belangrijke manier om eigen gedrag en dat van anderen te veranderen, is om onze situaties te veranderen en/of je aan andere situaties bloot te stellen.
- Progressiecontextenzijn die contexten waarin we het beste functioneren en vooruitkomen in de dingen die belangrijk voor ons zijn.
- Progressiecontexten ondersteunen je psychologische basisbehoeften.
- Vaker in progressiecontexten zijn, verbetert je functioneren.
- Om vaker in je progressiecontexten te komen, helpt het om te weten hoe ze er voor jou uitzien, hoe je ze vaker kunt opzoeken en hoe je ze zelf kunt ontwerpen.
Meer lezen:
- Dit artikel is een hoofdstuk uit mijn boek Leren & Presteren
- Harris, M.A., Breet, C.E., Johnson, W., & Deary, I.J. (2016). Personality Stability From Age 14 to Age 77 Years. Psychology and Aging. 31(8): 862–874.
- Hennecke M., Bleidorn W., Denissen J. J., Wood D. (2014). A three-part framework for self-regulated personality development across adulthood. European Journal of Personality, 28, 289-299.
- Mischel, W. (1968). Personality and assessment. New York, Wiley.
- Nisbett, R. (2016). Denkkracht. Slimmer denken, effectiever handelen. Uitgeverij Nieuwezijds.
0 reacties