Met de afnemende rol van traditionele bronnen van betekenisvolheid (zoals religie) is de vraag prangend geworden hoe we betekenis kunnen vinden in ons leven.
Wat is betekenisvol werk?
Omdat we een groot deel van ons tijd leven werkend doorbrengen, is het met name interessant om te weten hoe werk betekenisvol kan zijn. Met betekenisvol werk wordt bedoeld hoe intrinsiek waardevol mensen hun werk ervaren. Anders gezegd: hoezeer stemt het werk overeen met eigen waarden van het individu? Eerder onderzoek heeft laten zien dat het beleven van betekenis werk zowel belangrijk is voor individuen als voor organisaties. Individuen voelen zich beter en zijn gemotiveerder en betrokkener. Voordelen voor organisaties zijn: minder verzuim en personeelsverloop en beter functionerende medewerkers. Martela & Riekki (2018, zie foto) onderzochten in hoeverre vier factoren, autonomie, competentie, verbondenheid en beneficence, betekenisvolheid in werk verklaren.
De vier factoren
De eerste drie factoren, autonomie, competentie en verbondenheid, zijn bekend uit de zelfdeterminatietheorie. Onderzoek binnen de zelfdeterminatietheorie heeft laten zien dat deze drie factoren universele psychologische basisbehoeften zijn. De vervulling van deze behoeften hangt samen met allerlei aspecten van je goed voelen en goed functioneren terwijl de frustratie van deze behoeften samenhangt met allerlei problemen (zie hier). Een steeds grotere hoeveelheid onderzoek laat zien dat deze drie basisbehoeften ook in werk een belangrijke rol spelen bij motivatie, geluk en functioneren. De vierde factor, beneficence, betekent het gevoel dat je een prosociale bijdrage levert; met andere woorden dat je iets goeds voor anderen kunt betekenen. Eerder onderzoek heeft al laten zien dat beneficence samenhangt met de beleving van betekenis in werk. Voor het eerst hebben Martela & Riekki deze vier factoren gezamenlijk onderzocht in hun samenhang met betekenisvolheid in werk. Daarnaast hebben ze gekeken in hoeverre iemands positie invloed heeft op betekenisvolheid.
Onderzoek 1: Finland
Het eerste onderzoek vond plaats in Finland (N=594). Aan het onderzoek deden deelnemers uit drie verschillende sectoren mee die werkten op verschillen organisatieniveaus. Zij vulden vragenlijsten in waarin de respondenten alle hierboven genoemde variabelen werden gemeten (1) betekenis, 2) autonomie, 3) competentie, 4) verbondenheid en 5) beneficence). Daarnaast werden als controle variabelen gemeten: leeftijd en positie. De variabelen 1 tot en met 5 bleken positief met elkaar te correleren. Een factoranalyse bevestigde dat de variabelen 1 t/m 5 onafhankelijke factoren waren. Een stapsgewijze regressieanalyse liet zien dat autonomie, competentie, verbondenheid en beneficence alle onafhankelijke voorspellers waren van betekenis. Samen verklaarden deze variabelen 61% van de variantie in betekenis. Organisatie en positie bleken betekenisvolheid niet te voorspellen, leeftijd wel (hoe ouder hoe meer betekenis werd ervaren).
Onderzoek 2: VS en India
Om de generaliseerbaarheid over culturen van deze bevindingen te toetsen werd het onderzoek herhaald in twee steekproeven (via Mturk) uit andere culturen, de VS (N=373) en India (N=342). Als controlevariabelen werden meegenomen: leeftijd, gender, etniciteit en positie. Net als in het eerste onderzoeken bleken de variabelen 1 tot en met 5 positief met elkaar te correleren en bleken de variabelen onafhankelijke factoren te zijn in beide steekproeven. Voor beide landen werd vervolgens een stapsgewijze regressieanalyse uitgevoerd.
De Indiase steekproef liet het volgende zien. Eerst werden de controlevariabelen bekeken. Etniciteit bleek geen voorspeller van betekenisvolheid te zijn, leeftijd, gender en positie wel (oudere, hoger geplaatste en vrouwelijk medewerkers ervoeren meer betekenisvolheid. In een latere stap bleek dat autonomie, competentie, verbondenheid en beneficence onafhankelijke voorspellers waren van betekenisvolheid. Na invoering van deze variabelen bleken leeftijd en positie niet langer betekenisvolheid te voorspellen.
De Amerikaanse steekproef liet de volgende resultaten zien. Etniciteit en gender lieten geen relatie met betekenisvolheid zien, leeftijd en positie wel (hoe ouder en hoe hoger, hoe betekenisvoller). Volgende stappen in de regressieanalyse wezen uit dat autonomie, verbondenheid en beneficence voorspellers van betekenisvolheid waren maar competentie niet. Na invoering van deze variabelen bleef leeftijd een voorspeller maar positie niet.
Via structural equation modeling (SEM) werd vervolgens getoetst of de relaties tussen positie en betekenisvolheid gemedieerd werden door de vier andere variabelen en dat bleek het geval. Vooral autonomie bleek een belangrijke mediërende variabele.
Discussie
Hoe we werk betekenisvol kunnen maken is een belangrijke vraag. Het antwoord op deze vraag is zowel in het belang van organisaties als van individuele medewerkers. Dit onderzoek vormt een goede stap op weg naar antwoorden. Het biedt aanwijzingen dat de drie psychologische basisbehoeften en beneficence (een prosociale impact hebben) belangrijke bijdragen leveren aan het ervaren van betekenisvolheid in werk. Dit lijkt zo te zijn in verschillende sectoren en in verschillende culturen. Het onderstaande plaatje laat de relaties tussen de bovengenoemde variabelen en betekenisvolheid en hoe betekenisvolheid samenhangt met voor organisaties en individuen gewenste toestanden.
Om bevestiging te krijgen van de causale relaties tussen deze variabelen is experimenteel vervolgonderzoek nodig. Maar ook nu al lijkt het me verstandig om in werk te zoeken naar manieren waarop mensen zich autonoom, competentie, verbonden en prosociaal kunnen voelen, zodat ze betekenisvolheid kunnen ervaren in hun werk en zich daardoor betrokken en gemotiveerd kunnen voelen en gelukkig kunnen zijn goed functioneren.
0 reacties