download

Het draaiknoppenmodel is een krachtig theoretisch raamwerk gebaseerd op werk uit de sociale psychologie dat praktisch goed bruikbaar is voor het realiseren van systeembrede verbeteringen. Om het raamwerk goed te begrijpen is eerst enige theoretische achtergrond nodig.

Trainingen Progressiegericht Werken

Theory of reasoned action

Sociaal psychologen Martin Fishbein en Icek Ajzen formuleerden in de jaren ’70 de zogenaamde Theory of reasoned action (Fishbein & Ajzen, 1975; Ajzen & Fishbein, 1980). Deze theorie beschreef hoe gedragsintenties konden worden voorspeld aan de hand van attitudes en de subjectieve normen ten aanzien van het betreffende gedrag.

  • Met attitudes wordt gedoeld op de overtuigingen die de persoon heeft over het gedrag (ziet de persoon het gedrag als goed en waardevol of juist niet?). Naarmate de attitude tegenover het gedrag positiever is, neemt de intentie om het gedrag te vertonen toe.
  • Met subjectieve normen wordt gedoeld op de invloed die de sociale omgeving op de persoon heeft. Naarmate de omgeving het gedrag meer als gewenst ziet, neemt de neiging van het individu om het gedrag te vertonen toe.

De Theory of planned behavior

Ajzen breidde deze theorie uit en noemde hem vervolgens Theory of planned behavior Ajzen (1991). De uitbreiding betrof een extra factor, namelijk beleefde gedragscontrole (of beleefde invloed).

  • Beleefde gedragscontrole gaat over of de persoon het gevoel heeft dat hij in staat is het betreffende gedrag te vertonen.

De theory of planned behavior stelt, samengevat, dat de kans dat mensen bepaald gedrag gaan vertonen groter wordt naarmate zij meer de intentie hebben om dat gedrag te vertonen. Deze intentie hangt af van drie factoren: beleefde invloed, attitudes, en subjectieve normen. Reeve & Assor (2011), twee psychologen die onderzoek doen naar de zelfdeterminatietheorie, stellen dat vier factoren van invloed waren op deze beleefde invloed, attitudes en subjectieve normen. Hier is mijn licht aangepaste versie van het raamwerk dat Reeve en Assor voorstellen.

Drie voorwaarden om de autonome intentie te hebben om het gedrag te vertonen

De bovenstaande figuur laat zien, als we hem van rechts naar links lezen, hoe het effectief uitvoeren van het gewenste gedrag plaatsvindt wanneer individuen autonoom gemotiveerd zijn om het gewenste gedrag te vertonen. Er is sprake van deze autonome intentie wanneer voldaan is aan drie voorwaarden. Ten eerste is het nodig dat individuen de beleving hebben dat ze invloed hebben op het gedrag, dat ze er toe in staat zijn om het gewenste gedrag uit te voeren en beheersen. Ten tweede moeten zij een positieve attitude hebben ten opzichte van het gedrag. Ten derde is een voorwaarde dat het gedrag de heersende norm is in de organisatie; het gewenste gedrag moet worden verwacht, ondersteund en, in een uiterst geval, afgedwongen.

Vier draaiknoppen waarmee de drie voorwaarden kunnen worden beïnvloed

Deze drie voorwaarden kunnen worden bereikt door aan de vier ‘draaiknoppen’ die links in de figuur staan te draaien.

  • De eerste draaiknop is het beschikbaar maken van de benodigde kennis en vaardigheden over het gewenste gedrag.
  • De tweede draaiknop heeft betrekking op het beschikbaar maken en verspreiden van wetenschappelijk bewijs en persoonlijke succeservaringen.
  • De derde draaiknop betreft het expliciet communiceren van het belang van de waarde van het gewenste gedrag in de organisatie, vooral ook door het topmanagement en het middelmanagement. Ook via uiteenlopende managementinstrumenten kan het gewenste gedrag worden ondersteund.
  • De vierde draaiknop betekent het toekennen van prioriteit aan het realiseren van het gewenste gedrag (in vergelijking met andere doelen en belangen) en gebruiken van hiërarchische macht en het eventueel verbinden van sanctie aan het niet ondersteunen van het gewenste gedrag.

Voorbeeld toepassing

Een eenvoudige praktische toepassing van dit model is om met het managementteam (al dan niet samen met medewerkers) van een organisatie die een belangrijke verandering wil realiseren om de tafel te gaan en de volgende vragen zo concreet mogelijk te beantwoorden:

  1. Welk gedrag zien we als gewenst in de organisatie? Hoe ziet dat gedrag er concreet uit? Formuleer het zo goed mogelijk in positieve gedragstermen.
  2. Wat levert dat gedrag op? Waar is het goed voor? Wie profiteert ervan als dat gedrag vaker vertoond wordt door mensen in onze organisatie?
  3. Hoe kunnen we de mensen in onze organisatie in staat stellen om zich de benodigde kennis en vaardigheden voor het realiseren van dit gedrag (meer) te gaan vertonen?
  4. Hoe kunnen we mensen in de organisatie informeren over het belang van het gewenste gedrag en hen in staat stellen om zelf te ervaren wat de voordelen zijn en deze ervaring met elkaar te delen?
  5. Hoe kunnen we via gesprekken en systemen het realiseren van het gewenste gedrag ondersteunen?
  6. Hoe kunnen we de mensen in de organisatie laten merken dat het gewenste gedrag voor ons belangrijk is en prioriteit heeft?

Vraag 1 en 2 geven aan wat er verwacht wordt en waartoe. Deze twee factoren zijn eerder genoemd in het hoofdstuk over leidinggeven. Samen maken deze twee factoren de kern uit van de progressiegerichte stuurvragen (zie hoofdstuk 9). Vraag 4 tot en met 6 corresponderen uiteraard met de draaiknoppen uit het model (zie het plaatje).

Wat vind je van dit artikel?
  • Bruikbaar (4)
  • Interessant (3)