Contextuele disrupties en gedragsverandering: starten en stoppen

Gedragsverandering is een complex en uitdagend proces dat een centrale rol speelt in vele aspecten van het leven, van gezondheid tot productiviteit en duurzaamheid. Onderzoekers Gail McMillan, Marina Milyavskaya en Rachel J. Burns hebben recent dit onderwerp verkend, met een focus op hoe contextuele veranderingen de mogelijkheid tot gedragsverandering kunnen beïnvloeden. Hun studie werpt een nieuw licht op het gebied van gedragsverandering, en biedt interessante inzichten die nuttig kunnen zijn voor individuen en beleidsmakers.

Trainingen Progressiegericht Werken

Theoretisch kader: de invloed van contextuele disrupties

Het onderzoeksteam heeft zich geconcentreerd op de rol van contextuele disrupties, zoals het verhuizen naar een nieuw huis of veranderingen in dagelijkse routines, bij het faciliteren van gedragsverandering. Ze beroepen zich op de discontinuïteitshypothese. Deze stelt dat wanneer de gebruikelijke contextuele signalen afwezig zijn, de daarmee geassocieerde gedragingen kunnen worden verminderd, en nieuwe koppelingen tussen signalen en gedragingen kunnen worden gevormd.

Daarnaast verkenden zij de zelfactivatiehypothese, die stelt dat individuen eerder geneigd zijn alternatieve gedragingen te proberen tijdens contextuele verstoringen, vooral die gedragingen die meer in lijn liggen met hun doelen.

De studie: gedrag in het licht van COVID-19

De onderzoekers gebruikten de COVID-19 pandemie, een globale contextuele disruptie, als basis voor hun studie. Ze vroegen de deelnemers welk gedrag ze wilden veranderen na deze grote verstoring, en ze onderzochten de kenmerken van dit gedrag. Ze richtten zich op drie categorieën gedrag:

  1. nieuw gedrag (dat men wilde starten na de verstoring)
  2. ongewenst gedrag (dat men wilde stoppen)
  3. dreigend gewoontegedrag (gedrag waarvan men wilde voorkomen dat het een gewoonte werd)

Resultaten: nieuw gedrag vs. ongewenst gedrag

Interessant was dat er meer deelnemers waren die rapporteerden nieuwe gedragingen te starten (73,2%) dan degenen die ongewenste gedragingen wilden verminderen (63,3%). Nog minder deelnemers meldden dat ze ten minste één gedrag hadden waarvan ze wilden voorkomen dat het een gewoonte zou worden (36,1%). Bovendien werden nieuwe gedragingen gezien als meer autonoom motiverend, minder automatisch en minder moeilijk om te veranderen, maar ook minder belangrijk om te veranderen dan ongewenste of potentieel gewoontegedrag.

Conclusie: starten gemakkelijker, stoppen en voorkomen belangrijker

Samen suggereren deze resultaten dat het aangaan van nieuw gedrag inherent positiever aanvoelt dan het proberen te stoppen met ongewenst gedrag of het voorkomen dat gedrag een gewoonte wordt, ondanks het grotere belang dat aan de laatste twee categorieën wordt gehecht. (Lees ook: Van Lachen naar Leren: Dr. Switzer had niet helemaal ongelijk).

Implicaties

De studie toont aan dat er verschillende processen aan het werk zijn bij het ‘starten’ van nieuwe gedragingen versus het ‘stoppen’ van ongewenste gedragingen. Dit heeft implicaties voor het soort interventies dat nodig kan zijn om deze verschillende soorten gedrag te veranderen.

De auteurs denken dat mindfulness kan helpen om deze ongewenste gewoonten te doorbreken. Dit houdt in dat we bewust stilstaan bij de negatieve gevolgen van deze ongewenste gedragingen op de korte termijn, zoals het gevoel van beperking of gebrek aan autonomie, frustratie, spijt, of fysiek ongemak (bijvoorbeeld de smaak van sigaretten of het oncomfortabele gevoel na te veel eten).

Door ons bewust te zijn van deze negatieve ervaringen, kunnen we beter inzien waarom we deze gewoonten zouden willen stoppen. Een contextuele disruptie zou ondersteunend kunnen zijn om ook ongewenste gedragingen te stoppen en voorkomen.

Wat vind je van dit artikel?
  • Interessant (2)
  • Bruikbaar (1)