Rondom de feestdagen en de jaarwisseling komen we vaak veel mensen tegen en voeren we soms gesprekken die we tijdens de drukte van onze werkweken niet altijd kunnen voeren. Ik had enkele gesprekjes met een paar mensen over grote onderwerpen van deze tijd. Ik denk achteraf best vaak nog even na over zulke gesprekjes. Hieronder probeer ik, uit mijn herinnering, zo goed mogelijk terug te halen hoe die gesprekjes liepen.
1. Gesprek over veganisme
Eén gesprek was met iemand die op de hoogte was van het feit dat ik geen dierlijke producten eet en drink. Ik wist dat die persoon zelf wel vlees, vis en zuivel eet. De persoon vroeg me naar mijn redenen daarvoor. Ik aarzelde even of ik het gesprek wilde voeren omdat ik niet altijd zin heb in dit soort gesprekjes. In mijn ervaring voeren mensen soms allerlei argumenten aan om juist wel dierlijke producten te eten. Soms zijn die argumenten in mijn ogen gebaseerd op verkeerde aannames en informatie. Mijn reden om geen dierlijke producten te eten zijn gebaseerd op hoe ik tegen het onderwerp aankijk en ik heb meestal niet de bedoeling dat de mensen die ik toevallig tegenkom het ook zo moeten zien. Deze individuen hebben, net als ik, hun eigen unieke achtergrond en hun eigen unieke ontwikkelings- en leerproces. Ik weet niet hoe relevant zij mijn argumenten en conclusies zullen vinden.
Maar deze persoon leek oprecht geïnteresseerd in een dialoog dus ik gaf mijn redenen (lees meer). Ik was aangenaam verrast dat hij na enig praten gevoelig leek voor deze argumenten. Hij vroeg hoe ik tot deze manier van denken gekomen was. Daarop vertelde ik dat gesprekken met mijn kinderen daar een rol in hadden gespeeld en dat het zien van een documentaire mij over de drempel had geholpen. Hij vroeg welke documentaire dat was en ik bood aan hem de documentaire te sturen. Hij sloeg dat voorstel af omdat hij dan bang was dan zelf ook moeite te kunnen krijgen met het eten van vlees. Toen ik zei dat ik dacht dat we als mensheid allemaal die kant op zullen gaan, zei hij iets in de trant van: “Misschien heb je gelijk maar ik denk dat dat nog héél lang duurt!”
2. Gesprek over AI
In mijn omgeving is iemand met veel kennis over computers en informatica. Deze persoon had me al lang geleden gezegd dat de ontwikkeling van AI (artificiële intelligentie) een ontwrichtend effect op de levens van ons allemaal zal hebben. Laatst sprak ik hem weer, in gezelschap van meer mensen. Hij en enkele anderen in het gezelschap zeiden dat AI alles zou gaan veranderen en onze rol over gaan nemen. Alle taken die wij nu uitvoeren kunnen computers binnenkort beter dan wij, inclusief dingen als diagnoses stellen bij ziektes en het schrijven van computerprogramma’s.
In het gesprek zei iemand anders: “Computers worden de baas!” Nog iemand anders zei: “De wereld verandert veel te snel voor mij, voor mij hoeft dit allemaal niet!” Ik reageerde met een opmerking in de trant dat ik begreep en het ermee eens was dat de ontwikkelingen van AI razendsnel gaan en dat dat iets beangstigends heeft. Ik opperde ook dat AI naast gevaren ook voordelen zou kunnen brengen voor ons en ook dat ik er niet helemaal van overtuigd was dat AI onze rol helemaal over gaat nemen. Ik zei dat onze rol en bezigheden heel ingrijpend zullen veranderen door de opkomst van AI maar dat wij wellicht nieuwe betekenisvolle dingen zullen vinden om ons mee bezig te houden.
Mijn argument was dat, sinds de sterke opkomst van de machines en technologieën die aan de gang is sinds de industriële revolutie, dit proces al loopt. Machines nemen delen van ons werk over en onze rol verandert. Ik gaf toe dat dit proces in een enorme versnelling zal komen door AI maar dat ik de hoop had dat er ook nu zinvolle dingen overblijven voor ons om te doen. Iemand in het gezelschap noemde dit een veel te optimistisch perspectief.
3. Gesprek over ‘zwart’ en ‘wit’
Iemand begon een gesprek met mij over racisme in de wereld (met name de Verenigde Staten maar ook in Nederland). Ik had het idee dat we het in grote lijnen eens waren over het onderwerp. Racisme, het idee dat er menselijke rassen zijn en dat sommige rassen superieur zijn aan andere, bestaat nog steeds, ook in Nederland, en dat is een slechte zaak. Tijdens het gesprek had de persoon het over ‘zwarte mensen’ en ‘witte mensen’.
Ik vertelde dat ik die termen liever niet gebruik. De persoon vroeg verbaasd waarom. Ik legde uit dat ik denk dat deze terminologie onbedoeld racisme en wij-zij denken kan versterken. Hij was oprecht verbaasd over dit perspectief en vroeg door. Ik zei dat menselijke huiden volgens mij nooit de kleuren zwart en wit hebben. Naast ons stond toevallig een piano met de gebruikelijk zwarte en witte toetsen. Ik zei: mijn huid heeft een andere kleur dan de witte toetsen en de jouwe een andere kleur dan de zwarte. Hij zocht even naar woorden en zei toen, terwijl hij wees op zijn ontblote onderarm: “Ik zie mijn huid toch als zwart. Ik zie dit gewoon als zwart!” Toen was ik even ‘lost for words’.
Hij zag dit en nam het woord weer en legde uit dat hij het gebruik van de term ‘zwart’ had meegekregen in zijn opvoeding. Hij vertelde dat er bij donkere mensen in Suriname natuurlijk allerlei verschillende tinten huidskleuren bestonden. Sommigen hadden een heel donkere huid, terwijl andere een veel lichtere huidskleur hadden. Maar om de suggestie te vermijden dat je, als je een iets mindere donkere huid had, je superieur voelde aan, of niet verbonden voelde met je vrienden en familieleden met een meer donkere huid, was de norm om te zeggen: “We zijn allemaal zwart.”
Ik vond die uitleg heel interessant en het hielp mij beter te begrijpen waar dit termen vandaan kwamen. Ik kon mij heel goed voorstellen dat dit zo gelopen was in die tijd waarin het vooroordeel nog veel sterker leefde dat mensen met een donkere huid ‘minder’ waren. Waar ik eerst een zekere irritatie voelde als hij zichzelf zwart en mij wit noemde, begreep ik dat nu beter en voelde ik mij veel milder.
Toch opperde ik dat het volgens mij beter is om dit termen los te laten omdat ze niet kloppen. Mensen zijn niet zwart of wit. We passen als individuen niet in die twee beperkte hokjes. Dit vertekent de werkelijkheid en brengt ons terug tot veel minder dan we zijn (lees meer). We zijn veel meer dan onze huidskleur. We zijn veel meer gelijk dan de tegenstelling zwart-wit doet vermoeden. Mijn gesprekspartner begreep mijn perspectief maar ging er niet helemaal in mee en zei iets in de trant van: “Ik denk dat het nog heel lang duurt voor we zover zijn dat we het als samenleving zo zullen zien.”
Te optimistisch?
Een opmerking die ik in alle drie de gesprekjes te horen kreeg, bijna als een verwijt, en impliciet of expliciet, is dat mijn perspectief te optimistisch zou zijn. Misschien zit er iets in dat mijn perspectief een zeker optimisme in zich draagt maar ik ben niet zo zeker hoe ver mijn optimisme gaat. Voor mij staat meer centraal de volgende vraag: hoe verhoud ik mij van dag tot dag tot dit onderwerp? Welke keuzes wil ik maken van dag tot dag met betrekking tot dit onderwerp?
Als het bijvoorbeeld gaat om gesprek 1, over veganisme, dan is voor mij niet eens de centrale gedachte dat het goed zal komen (dat we allemaal binnenkort ‘het licht gaan zien’ en gezonder gaan eten en humaner met dieren om zullen gaan). Hoewel ik verwacht dat we dat stapje voor stapje zullen gaan doen, weet ik het niet zeker en ik weet ook niet op welke termijn we grote progressie zullen boeken hierin. Zelfs als deze progressie niet zo spoedig verloopt als ik hoop, heb ik een eigen keuze te maken. Elke dag maak ik die keuze opnieuw. Wat ga ik vandaag eten en drinken? Het maakt me als het ware bijna niet uit hoe anderen die afweging vandaag maken. Het maakt me wel uit welke keuze ik vandaag maak.
Hetzelfde geldt voor de andere twee onderwerpen. Ik weet helemaal niet zeker of het goed komt met de mensheid als ik kijk naar het onderwerp AI. Hoe zou ik dat zeker moeten weten? Wat ik wel weet is dat er vandaag weer een dag is en morgen opnieuw waarin ik mij op een bepaalde manier verhoud tot dit onderwerp:
- Wil ik het onderwerp van me afschuiven en er niets mee te maken hebben?
- Wil ik mensen ervoor waarschuwen?
- Wil ik erover klagen?
- Wil ik er meer over te weten komen?
- Wil ik erover praten met andere mensen?
- Wil ik nadenken hoe ik de voordelen ervan kan proberen te benutten?
- Wil ik proberen te kijken of ik iets kan bedenken over hoe we ons kunnen beschermen?
Welke van deze dingen ik ook doe, het zijn allemaal verschillende manieren om me te verhouden tot het onderwerp en welke ik ook kies: het is keuze die ik bewust kan maken.
Voor het laatste onderwerp geldt dit ook: Ik weet helemaal niet zeker of racisme of wij-zij denken ooit verdwijnt. Ik weet niet zeker hoe optimistisch ik kan zijn over deze onderwerpen. Wat ik wel weet en belangrijk vind, is wat ik van dag tot dag kies. Met andere woorden: hoe ik me wil verhouden tot dit onderwerp? Het is een belangrijk onderwerp en het is voor mij belangrijk hoe ik ermee omga. Welke keuze wil ik vandaag maken?
Link naar artikel
► Dit artikel (Han et al., 2023) bespreekt hoe het gebruik van AI-service robots toeneemt en hoe de antropomorfie van deze robots van invloed is op de ervaringen van consumenten tijdens de serviceverlening. Het onderzoek richt zich op de mindset van de consument (competitie vs. samenwerking) en hoe deze van invloed is op de houding ten opzichte van antropomorfe AI-robots. De resultaten tonen aan dat consumenten met een competitieve mindset minder positief reageren op antropomorfe robots, terwijl consumenten met een collaboratieve mindset positiever reageren. Het onderzoek onderzoekt ook de rol van waargenomen psychologische nabijheid en interactieafstand als onderliggende mechanismen. Deze bevindingen hebben theoretische en praktische implicaties voor servicebureaus die frontline robots gebruiken.