De schaalvraag is een bijzonder populaire techniek bij coaches, die bestaat uit verschillende standaardonderdelen (zie hier). Deze techniek nodigt cliënten uit om heel concreet te beschrijven wat ze willen bereiken op een schaal van 0 tot 10. De 10-positie beschrijft levendig hoe de gewenste situatie er voor cliënten uit ziet, liefst in termen van hun eigen positieve gedrag. De 0-positie is de situatie waarin er van die gewenste situatie nog niets is bereikt. Eén van de uiterst effectieve onderdelen in de schaalvraag is het onderdeel waarbij gevraagd wordt wat er al tussen de 0-positie en de huidige positie zit. Als cliënten deze dingen noemen, neemt hun competentiegevoel normaal gesproken toe omdat ze zich realiseren dat ze toch al dingen doen en hebben gedaan die werken. Ook hun optimisme neemt toe omdat ze uit die succesvoorbeeldjes ideeën opdoen die ze nog eens kunnen uitproberen. Soms geven cliënten echter antwoorden die de normale manier van vragen stellen bij de schaalvraag wat minder toepasselijk maken. Hieronder beschrijf ik vier van dat soort uitdagende antwoorden en geef een, misschien verrassend eenvoudige, suggestie voor hoe je er als coach mee om kunt gaan.
Vier uitdagende antwoorden van cliënten bij de schaalvraag
De vier voorbeelden van uitdagende antwoorden van cliënten bij de schaalvraag die ik hieronder bespreek zijn:
- Ik sta nu op mijn laagste punt op de schaal
- Ik sta nu op een 0 op de schaal
- Ik sta nu onder de 0 op de schaal
- Ik zak steeds verder weg en er is geen bodem op mijn schaal
Hieronder loop ik deze vier gevallen langs en geef suggesties voor hoe je er als coach op kunt reageren.
1. “Ik sta nu op mijn laagste punt op de schaal”
Een standaardvraag bij de schaalvraag is: wat zit er al tussen de 0 en je huidige positie op de schaal. Deze formulering impliceert dat er een sprake van opbouw is, een beweging omhoog en dat er al bepaalde stapjes gezet zijn die hebben gewerkt. Maar het antwoord “Ik sta nu op het laagst punt op de schaal” impliceert een beweging omlaag van deze cliënt. Cliënten die iets dergelijks zeggen, maken duidelijk dat ze eerst hoger hebben gestaan en dat hun situatie nu verslechterd is. Het is verstandig om als coach ten eerste te erkennen en normaliseren. Hierdoor weten de cliënten zich serieus genomen en kunnen zij iets rustiger naar hun situatie kijken. Vervolgens kun je de copingvraag stellen. Dit is een type vraag dat op zoek gaat naar wat er (nog) goed gaat en hoe de cliënt het in deze moeilijke omstandigheden nog volhoudt. Na hier antwoorden op te hebben gevonden, kun je als coach de vraag stellen naar het eerste teken van verbetering. Dit is een vraag bedoeld om erachter te komen waaraan cliënten zouden merken dat hun situaties iets minder erg of zelfs iets beter zou worden. In het geval van cliënten die zeggen dat hun situatie de laatste tijd steeds iets erger is geworden, zou je bijvoorbeeld kunnen vragen waaraan zij zouden merken dat hun situatie niet verder zou verslechteren maar in plaats daarvan zou stabiliseren. Vooral bij cliënten die vertellen veel last te hebben van hun situatie kan het verstandig zijn om te vragen naar slechts kleine verbetering, of zelfs slechts een stabilisatie van hun situatie. Door dit ‘bescheiden’ karakter van de vraag, is de kans groter dat de cliënten de vraag als realistisch zullen beschouwen en zullen proberen hem te beantwoorden.
2. “Ik sta nu op een 0 op de schaal”
Als cliënten vertellen dat ze nu op een 0 staan, kunnen we dit interpreteren als een poging van hen om te vertellen dat het heel slecht met hen gaat. We kunnen kunnen beter niet de discussie met hen aangaan over de vraag of ze wel echt op een 0 staan (op de manier van: “Ah… het is vast geen 0, je zit hier toch? Er gaat vast wel iets goed”). Het aangaan van zo’n discussie belemmert het gevoel van cliënten dan je als coach onvoorwaardelijk bij hun perspectief aansluit. In plaats van te discussiëren, kun je dezelfde interventies gebruiken als bij de hierboven beschreven uiting, namelijk: 1) erkennen, 2) normaliseren, 3) de copingvraag, en 4) de vraag naar het eerste teken van verbetering. Deze sequentie van interventies werkt vaak goed bij mensen die zeggen op de 0 te staan. Meestal kantelt hun perspectief in slechts enkele minuten van een nogal moedeloze houding naar een meer strijdbare houding. Dit heeft er vooral mee te maken dat ze via deze vragen ontdekken dat er (nog/al) dingen goed gaan in hun leven.
3. “Ik sta nu onder de 0 op de schaal”
Een heel enkele keer komt het voor dat cliënten zeggen dat ze onder de 0 staan, bijvoorbeeld op een -3 op de schaal staan. Wat je in zo’n geval als coach beter niet kunt doen, is de cliënt tegenspreken door bijvoorbeeld te zeggen: “Een -3 bestaat niet op de schaal die ik je voorlegde!” Beter kun je gewoon meegaan in wat de cliënt je probeert te vertellen. Wat cliënten meestal impliceren als ze hun huidige positie onder de 0 plaatsten is, dat hun situatie heel erg is, vermoedelijk erger dan jij je als coach kunt voorstellen. Wat je als coach het beste kunt doen is dezelfde sequentie van interventies gebruiken als in voorbeeld 1 en 2, dat wil zeggen: 1) rustig erkennen, 2) normaliseren, 3) stellen van de copingvraag en 4) vragen naar het eerste kleine teken van verbetering. Vaak kun je ook gewoon de verdere stappen van de schaalvraag blijven gebruiken.
4. “Er is geen bodem op mijn schaal”
Een heel enkele keer geven cliënten een antwoord dat getuigt van grote moedeloosheid, zoals: “Ik zak steeds verder weg en er bestaat geen nulpunt of bodem op mijn schaal.” Ze zeggen hiermee in feite: mijn situatie wordt steeds erger en het zal nooit meer beter worden. Als cliënten op deze manier praten miskennen ze het hele basisidee van de schaal. Ze willen op dit moment waarschijnlijk niet in het idee achter de schaalvraag stappen. Als coach kun je op dit moment de schaalvraag waarschijnlijk het beste even loslaten om te voorkomen dat je in een welles-nietes discussie terechtkomt. Maar je kunt natuurlijk wel gewoon doorpraten. Dat iemand op een bepaald moment de moed helemaal verloren heeft, kan een feit zijn. Maar hiermee is het niet een feit dat dit zo zal blijven. Bijna altijd veranderen onze omstandigheden weer en hervinden we onze moed op de een of andere manier weer. Ook met deze cliënten kunnen we doorpraten via de sequentie van vier vragen: 1) erkennnen, 2) normaliseren, 3) copingvraag, 4) eerste teken van stabilisatie/verbetering.
Conclusie
Als cliënten erg sombere of moedeloze antwoorden geven op onderdelen van de schaalvraag kun je in veel gevallen de sequentie van erkennen, normaliseren, copingvraag, eerste teken van verbetering toepassen. Alleen als cliënten expliciet het idee van de schaal afwijzen is het beter om de schaalvraag voor nu los te laten. In de andere gevallen kun je gewoon doorgaan met de standaardstappen in de schaalvraag (zie hier).
0 reacties