1. Inleiding: de paradox van zelfcoaching
“Ik moet mezelf beheersen.” “Ik ga mezelf coachen.” Deze alledaagse uitspraken raken aan een diepe paradox. Wie is het ‘Ik’ dat coacht, en wie is ‘Mijzelf’ dat gecoacht wordt? Hoe kunnen we tegelijkertijd één entiteit zijn en toch opereren als actor en object van onze eigen begeleiding? In eerdere werken introduceerde ik het concept van de ‘interne coach‘ (zie onder andere Visser, 2025). Dit concept beschrijft het praktische vermogen om onszelf te begeleiden in persoonlijke ontwikkeling door zelfdistantiëring en reflectie. Hoewel praktisch nuttig, roept het concept belangrijke vragen op, zeker in het licht van het felle debat over de vrije wil. Als ons gedrag volledig gedetermineerd is door onbewuste processen – zoals sommigen beweren – dan zou de interne coach slechts een illusie zijn, een metafoor zonder werkelijke invloed. Het gevaar bestaat bovendien dat we met de interne coach een ‘homunculus‘ introduceren – een ‘minipersoontje’ in het hoofd’ dat aan de touwtjes trekt – een wetenschappelijk onhoudbaar idee.
Een nieuwe publicatie van psychologen Kennon Sheldon en Constantine Sedikides (2025) biedt echter een krachtig nieuw perspectief. Hun werk over het ‘symbolische zelf‘ en het ‘Goal Breakthrough Model‘ (GBM) biedt een mechanisme dat verklaart hoe zelfcoaching werkt zonder terug te vallen op een magisch ‘ik’. Dit artikel onderbouwt dat de interne coach geen metafoor is, maar het reële proces waarmee het symbolische zelf intentioneel richting geeft aan ons leven.
2. Vrije wil: wat we ermee bedoelen (en wat niet)
Voordat we de mechanismen van zelfcoaching kunnen verkennen, moeten we kort stilstaan bij de vrije wil. Het idee van vrije wil ligt onder vuur, waarbij diverse neurowetenschappers en psychologen (bijv. Harris, 2012; Lamme, 2010; Swaab, 2010; Wegner, 2002) beargumenteren dat ons gedrag gedetermineerd is door onbewuste hersenprocessen. Het is echter cruciaal om te definiëren wat we onder vrije wil verstaan. De scepsis richt zich vaak op een karikatuurdefinitie: het idee van een volledig losstaand, “magisch” ik dat keuzes maakt buiten alle biologische en situationele invloeden om. Deze homunculus bestaat inderdaad niet.
Wij hanteren een realistischer definitie, vaak compatibilisme genoemd (Dennett, 2003; Kolk, 2012; List, 2019). Dit definieert vrije wil als agency in context. Het is het emergente vermogen van een complex systeem (de mens) om opties af te wegen, te reflecteren op waarden en bewust de eigen koers te bepalen, ondanks dat we ingebed zijn in een causale wereld. Met deze definitie verschuift de vraag van “Bestaat vrije wil?” naar de veel vruchtbaardere vraag: “Hoe werkt het mechanisme van zelfcoaching?”
3. Het symbolische zelf als interne coach
Als er geen minipersoontje in het hoofd zit, wie of wat voert dan de coaching uit? In plaats van het zelf te zien als een statisch object (een vaststaand zelfbeeld), zien moderne theorieën, zoals de Zelfdeterminatietheorie (ZDT; Ryan & Deci, 2017) en het werk van cognitiewetenschapper Douglas Hofstadter (2007), het zelf als een dynamisch, voortdurend evoluerend proces van integratie en zelfreflectie.
Sheldon en Sedikides (2025) integreren deze inzichten in het concept van het symbolische zelf. Dit is een geëvolueerde, executieve functie van de menselijke geest. Het is geen entiteit, maar een continue ‘zelfsimulatie’ die het organisme creëert om zijn eigen toestand te monitoren en gedrag te reguleren. Dit symbolische zelf lost de paradox uit de inleiding op. Het integreert de fundamentele psychologische dualiteit (James, 1890) tussen het ‘I’ (de observerende actor) en het ‘Me’ (het object van observatie). ‘Me’ zijn onze zelfrepresentaties, gewoonten en narratieven – het object van coaching. ‘I’ is de actieve, subjectieve agent, het momentane bewustzijn dat reflecteert op ‘Me’.
De interne coach is dit symbolische zelf dat op metaniveau opereert. Het is het ‘I’ dat het ‘Me’ observeert en begeleidt. Zoals eerder gedefinieerd (Visser, 2025), vereist effectieve zelfcoaching drie essentiële vaardigheden:
- Zelfdistantiëring: Het vermogen om van een afstand naar jezelf en je situatie te kijken.
- Kennis en vaardigheden: Het beschikken over psychologische technieken, met name reflectieve vraagstelling.
- Zelfcompassie: Mildheid naar jezelf toe (Neff, 2011), wat de veiligheid biedt voor eerlijke exploratie.
4. Het mechanisme van zelfcoaching: het Goal Breakthrough Model (GBM)
Effectieve zelfcoaching vereist een concreet proces. Hoe komen we tot nieuwe intenties en doelen? Traditionele modellen gaan er vaak van uit dat we simpelweg de voor- en nadelen van bekende opties afwegen. Maar vaak weten we niet wat we willen, of zien we geen aantrekkelijke opties. Het Goal Breakthrough Model (GBM; Sheldon et al., 2023, 2024) beschrijft doelvorming als een creatief proces dat deze generatieve dimensie wel omvat (zie Figuur 1).
* De vijf fasen van het GBM:
- Progressiebehoefte: Het proces begint met het detecteren van een kloof tussen de huidige situatie en een betere situatie. Sheldon en Sedikides noemen dit ‘ontevredenheid’, maar de term ‘progressiebehoefte’ dekt m.i. de lading nog beter. Dit omvat zowel de aanwezigheid van een probleem (een ‘min’) als de afwezigheid van een gewenste situatie (een ‘plus’), zoals aspiratie.
- Voorbereiding: Het bewust stellen van reflectieve vragen: “Wat is er aan de hand? Wat wil ik echt?”.
- Incubatie: Het bewuste zoekproces wordt losgelaten, maar mentale activiteit gaat door in de achtergrond.
- Illuminatie: Een nieuw idee of inzicht dient zich plotseling aan (‘aha’-moment).
- Elaboratie: Het inzicht wordt geëvalueerd en vertaald naar een concreet, gearticuleerd doel (het oversteken van de Rubicon).
* De neurocognitieve basis
Het GBM koppelt deze fasen aan de interactie tussen drie grote hersennetwerken (Sheldon et al., 2024), die de interactie tussen bewuste (Systeem 2) en automatische (Systeem 1) processen faciliteren (Kahneman, 2011):
- Het Cognitive Control Network (CCN): Dit netwerk (met name de prefrontale cortex) is de basis van onze executieve functies, werkgeheugen en bewuste planning (Systeem 2). Het is cruciaal tijdens de bewuste fasen: Voorbereiding en Elaboratie.
- Het Default Mode Network (DMN): Dit netwerk is actief wanneer we niet gefocust zijn op externe taken. Het is de zetel van vrije associatie, dagdromen, het simuleren van toekomstige scenario’s en creatieve activiteit (Systeem 1). Het DMN is fundamenteel voor de Incubatie-fase.
- Het Salience Network (SN): Dit netwerk (inclusief de insula en anterieure cingulate cortex) fungeert als een detectiesysteem. Het monitort interne en externe signalen en bepaalt wat relevant genoeg is om onder de aandacht van het bewustzijn (CCN) te brengen. Het is actief bij het opmerken van de Progressiebehoefte en het herkennen van de Illuminatie.
5. De interne coach in actie
De kracht van het model wordt duidelijk als we de acties en vaardigheden van de interne coach mappen op de fasen van het GBM (zie Figuur 1).
- De coach merkt op (Progressiebehoefte) We hebben een voortdurende behoefte aan betekenisvolle progressie. Ons brein registreert continu hoe we ons voelen via interoceptie (Feldman Barrett, 2017), wat signaleert wanneer er een kloof ontstaat. De interne coach merkt dit signaal op (getriggerd door het SN). Het erkennen van deze kloof vereist moed, omdat het de status quo bedreigt (Sheldon & Sedikides, 2025). Zelfcompassie is hier cruciaal: het biedt de veiligheid om de situatie onder ogen te zien zonder in defensiviteit te schieten.
- De coach vraagt (Voorbereiding) Dit is de cruciale interventie en de meest directe uitoefening van de vrije wil. De coach gebruikt bewust het CCN (Systeem 2) om het proces te beïnvloeden. Hier worden de vaardigheden actief toegepast. Zelfdistantiëring wordt ingezet om perspectief te krijgen (bv. “Wat zou een wijze vriend adviseren?”). De coach gebruikt zijn Kennis/Technieken door een groeimindset te activeren en de focus te richten op de gewenste toekomst (“Hoe ziet het eruit als het beter is?”).
- De coach activeert het onbewuste (Incubatie) Hoe beïnvloedt een bewuste vraag het onbewuste proces? Sheldon en Sedikides gebruiken hiervoor de Global Workspace Theory (GWT) (Baars, 1993). Het bewustzijn fungeert als een centrale werkruimte. Door de vraag bewust te formuleren (in de Global Workspace), wordt deze “uitgezonden” (broadcast) naar talloze onbewuste modules in het brein, met name het DMN. Zo beïnvloedt de interne coach indirect het creatieve proces door richting te geven aan het associatieve zoekproces.
- De coach luistert (Illuminatie) De coach forceert geen antwoord, maar blijft receptief voor nieuwe inzichten. Het SN detecteert relevante output van het DMN (een mogelijke oplossing) en brengt dit naar het bewustzijn als een ‘aha’-moment.
- De coach beslist (Elaboratie) Tot slot evalueert de coach het inzicht en vertaalt dit bewust naar een gearticuleerd doel (CCN), zoals het zetten van kleine, haalbare stappen. Dit commitment (het oversteken van de Rubicon) mobiliseert het systeem voor actie.
6. Leiden van achteren
Het GBM-proces illustreert treffend de titel van het artikel van Sheldon en Sedikides (2025): “Leading from behind”. Het erkent de realiteit, zoals beschreven door Kahneman (2011) en Kolk (2012), dat het bewuste zelf (de interne coach / Systeem 2) traag is. Het loopt vaak achter op de snelle, automatische reacties van Systeem 1. De Progressiebehoefte wordt vaak eerst interoceptief (onbewust) gesignaleerd voordat de coach het opmerkt. De Illuminatie komt uit het onbewuste voordat de coach het kan analyseren. De kracht van de interne coach ligt dan ook niet in het vooraf controleren van elke impuls, maar in het interpreteren van wat er gebeurt en retrospectief een nieuwe intentie te formuleren.
Het symbolische zelf, in de gedaante van de interne coach, “orkestreert de show, ook al arriveert het als laatste op het toneel” (Sheldon & Sedikides, 2025, p. 2). Door bewust vragen te stellen (Voorbereiding) en te committeren aan nieuwe inzichten (Elaboratie), stuurt het zelf de koers bij. Dit is de essentie van leiden van achteren.¹
7. Conclusie en praktische implicaties
Het concept van de interne coach is geen illusie of louter metafoor. Ondersteund door het raamwerk van het symbolische zelf en het Goal Breakthrough Model, biedt het een robuuste, niet-mysterieuze verklaring voor hoe menselijke agency werkt. Zelfcoaching is de praktische toepassing van onze emergente vrije wil. Een belangrijk inzicht dat hieruit volgt, is dat vrije wil een variabele vaardigheid is (Sheldon, 2024). We kunnen beter worden in het opmerken van onze progressiebehoeften, het stellen van betere vragen, het luisteren naar ons onbewuste en het formuleren van authentieke doelen. Dit model valideert het cruciale belang van het trainen van de interne coach. Het aanleren van progressiegerichte vraagtechnieken, het oefenen van zelfdistantiëring en het cultiveren van zelfcompassie zijn geen ‘soft skills’, maar directe manieren om de executieve functies van ons symbolische zelf te versterken. Het stelt ons in staat onze capaciteit voor autonomie en ontwikkeling te vergroten en effectiever de leiding te nemen – van achteren.
¹ De term ‘leiden van achteren’ wordt in de coaching- en therapieliteratuur (bv. Cantwell & Holmes, 1994) ook gebruikt om de interpersoonlijke dynamiek te beschrijven waarbij de externe coach het tempo van de cliënt volgt. Hoewel dit verschilt van de intrapersoonlijke context van Sheldon & Sedikides (waarbij het bewuste zelf in de tijd volgt op onbewuste processen), zijn er interessante parallellen in het respecteren van het natuurlijke tempo van het proces, terwijl men toch bewust richting geeft.
Literatuurlijst
- Baars, B. J. (1993). A cognitive theory of consciousness. Cambridge University Press.
- Cantwell, B., & Holmes, S. (1994). Social construction: A paradigm shift for systemic therapy and training. The Australian and New Zealand Journal of Family Therapy, 15(1), 17-26.
- Dennett, D. C. (2003). Freedom evolves. Viking Press.
- Feldman Barrett, L. (2017). How emotions are made: The secret life of the brain. Houghton Mifflin Harcourt.
- Harris, S. (2012). Free will. Free Press.
- Hofstadter, D. R. (2007). I Am a Strange Loop. Basic Books.
- James, W. (1890). The principles of Psychology (Vol. 1). Henry Holt and Co.
- Kahneman, D. (2011). Thinking, fast and slow. Farrar, Straus and Giroux.
- Kolk, H. (2012). Vrije wil is geen illusie: Hoe de hersenen ons vrijheid verschaffen. Bert Bakker.
- Lamme, V. (2010). De vrije wil bestaat niet: Over wie er echt de baas is in het brein. Bert Bakker.
- List, C. (2019). Why free will is real. Harvard University Press.
- Neff, K. (2011). Self-Compassion: The Proven Power of Being Kind to Yourself. William Morrow.
- Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2017). Self-determination theory: Basic psychological needs in motivation, development, and wellness. Guilford Press. https://doi.org/10.1521/978.14625/28806
- Sheldon, K. M. (2024). The free will capacity: A uniquely human adaptation. American Psychologist, 79(7), 928–941.
- Sheldon, K. M., Goffredi, R., & Titova, L. (2023). The goal breakthrough model: Explicit questions drive implicit processes. Journal of Research in Personality, 104, 104360.
- Sheldon, K. M., Lee, W., & Reeve, J. (2024). How people find better lifegoals: The goal breakthrough model and its neuroscientific underpinnings. Social and Personality Psychology Compass, 18(6), e12974. https://doi.org/10.1111/spc3.12974
- Sheldon, K. M., & Sedikides, C. (2025). Leading from behind: How the symbolic self exerts its free will. European Review of Social Psychology.
- Swaab, D. F. (2010). Wij zijn ons brein: Van baarmoeder tot Alzheimer. Contact.
- Visser, C.F. (2025). Tegenslag benutten. Voordeel uit nadeel. (Tweede editie). Just-in-Time Books.
- Wegner, D. M. (2002). The illusion of conscious will. MIT Press.



0 reacties