Een school start een project dat erop gericht is om de zelfregulatievaardigheden van leerlingen te verbeteren. Het doel is dat leerlingen leren zich beter te concentreren, vol te houden bij tegenslag, en diverse strategieën toe te passen om hun doelen te bereiken. Na verloop van tijd stellen onderzoekers vast dat de leerprestaties van de leerlingen gemiddeld beter worden. Het project lijkt dus een succes. Tot hun verbazing zien ze echter ook dat de leerlingen niet vinden dat hun zelfregulatievaardigheden beter zijn geworden. De schoolleiding en de onderzoekers krabben zich achter de oren. Wat is hier aan de hand? Een publicatie van Lira et al. (2022) biedt een verklaring.
Wat zelfregulatie is en hoe het zich ontwikkelt
Zowel in de onderzoeksliteratuur als in de praktijk van onderwijs is er tegenwoordig meer aandacht voor zelfregulatie. Zelfregulatie verwijst naar een reeks persoonlijke kwaliteiten, los van cognitieve vermogens, die mensen in staat stellen doelen te stellen en na te streven. Onderzoek suggereert dat zelfregulatie zich optimaal ontwikkelt in een zorgzame omgeving die de volgende dingen aanmoedigt:
- adaptieve doelgerichte kennis (bv. strategieën om de aandacht te beheersen)
- overtuigingen (bv. dat emoties en motivatie gereguleerd kunnen worden)
- waarden (bv. dat zelfregulering belangrijk is)
Paradoxale bevindingen over zelfregulatie
Onderzoek naar zelfregulatie heeft vaak paradoxale bevindingen opgeleverd. Een paradoxale bevinding is dat bepaalde scholen die investeren in de ontwikkeling van zelfregulatie allerlei positieve effecten lieten zien zoals hogere cijfers, minder verzuim, meer doorstroom naar voortgezet onderwijs, etc. maar niet hogere zelfbeoordelingen van zelfregulatie door de leerlingen (zie bijvoorbeeld hier).
Een ander paradoxaal effect is dat cross cultureel onderzoek heeft laten zien dat leerlingen in Aziatische landen zich lager beoordeelden op consciëntieusheid (een aspect van zelfregulatie) dan leerlingen in andere landen waarvan juist gedacht wordt dat ze minder consciëntieus zijn.
Referentiebias
Lira et al. (2022) verklaren deze opmerkelijke bevindingen aan de hand van de referentiebias. Dit is de systematische fout die optreedt wanneer respondenten bij het beantwoorden van dezelfde vragen verwijzen naar verschillende impliciete normen. De referentiebias vormt een bedreiging voor vergelijkingen tussen scholen en kan helpen de tegenstrijdige bewijzen van schooleffecten op zelfregulatie te verklaren.
De onderzoekers voerden drie studies uit waarin adolescenten zichzelf beoordeelden op zelfregulatie (N = 229.685). Ze toonden de referentiebias aan. Wanneer leeftijdgenoten beter presteren op academisch gebied, hanteren leerlingen hogere normen voor zelfregulatie en beoordelen zij zichzelf lager.
Implicaties
De referentiebias is belangrijk voor wetenschappelijk onderzoek en praktijkonderzoek. De referentiebias zou gemeten effecten van interventies kunnen onderdrukken of zelfs omkeren als de maatstaven waarmee mensen hun eigen gedrag op pre- en postvragenlijsten beoordelen, verschuiven als functie van de interventie. Het is daarom raadzaam voorzichtig te zijn bij het interpreteren van onderzoeken die sterk leunen op zelfrapportage.
Herkenbaar. Aan het eind van een opleiding doen wij vaak een schaalvraag. Als ik dan vraag waar mensen stonden voor de opleiding, dan zeggen sommigen: dan had ik eenzelfde cijfer gegeven, maar nu weet ik pas wat het inhoud. Dus mensen hebben absoluut progressie geboekt.
Meten is niet gelijk aan weten. Meten is beïnvloeden. Daarom is het belangrijk dat kwantitatieve methodes altijd gepaard gaan met kwalitatieve methodes. Dus ook gewoon aan leerlingen vragen: wat gaat er nu beter? En weten dat je door de negativiteitsbias deze vraag soms bij herhaling moet stellen, voor mensen gaan vertellen wat er beter gaat.
Bedankt Aart