Vorig jaar schreef ik Laten we minder snel psychische labels uitdelen over het werk van Laura Batstra. Zij is kritisch over de huidige tendens om gedrags- en ontwikkelingsuitdagingen bij kinderen en jongeren te snel te medicaliseren. In dit artikel bespreek ik de visie van Janne Hedegaard Hansen, hoofd van het Centrum voor een Beter Kinderleven in Kopenhagen.
Batstra’s kritiek op de medicalisering van gedrag
Laura Batstra heeft kritiek op hoe we tegenwoordig omgaan met psychische labels. Ze legt het verschil uit tussen ziekten zoals diabetes – die objectief vastgesteld kunnen worden via biologische markers – en stoornissen zoals ADHD, die gebaseerd zijn op subjectieve interpretaties van gedrag. Dit verschil is belangrijk omdat het duidelijk maakt dat psychische classificaties geen vaststaande medische realiteiten zijn, maar eerder sociale constructies.
Ze bekritiseert de toenemende medicalisering van normaal gedrag. In de DSM worden steeds meer alledaagse gedragingen als pathologisch bestempeld, terwijl deze vroeger als variaties binnen het normale spectrum werden gezien. Dit wordt versterkt door vage diagnostische criteria met termen als “vaak” of “regelmatig”, die ruimte laten voor interpretatieverschillen. Het resultaat is wat Batstra diagnostische inflatie noemt: een uitdijend aantal diagnoses zonder dat er per se meer onderliggende problemen zijn.
Batstra waarschuwt voor de valkuil van reificatie – het behandelen van abstracte labels als concrete verklaringen. Wanneer we zeggen “hij is onrustig omdat hij ADHD heeft”, verwarren we de beschrijving van gedrag met de oorzaak ervan. Dit leidt tot een te nauwe focus op het individu, terwijl omgevingsfactoren zoals onderwijsdruk of sociale problematiek vaak minstens zo relevant zijn. Als alternatief pleit Batstra voor een contextuele benadering. In plaats van alleen te kijken naar afwijkend gedrag van individuen, moeten we maatschappelijke factoren die gedragsproblemen beïnvloeden systematisch in kaart brengen.
Hansen: Hoe systemen kinderen onbedoeld beperken
Janne Hedegaard Hansen richt haar aandacht op wat er gebeurt nadat een label is toegekend. Haar onderzoek toont aan hoe kinderen met een diagnose, handicap of sociale achterstand vaak vast komen te zitten in systemen die hen onbedoeld beperken in plaats van versterken. Ze signaleert het ‘gevaar van lage verwachtingen‘: een cultuur waarin we kinderen met etiketten te veel ontzien in plaats van uit te dagen.
Haar werk laat zien dat kinderen met ernstige fysieke of psychische beperkingen wél tot bloei kunnen komen. Wat hiervoor nodig is, is dat ze zich in een pedagogische omgeving bevinden die hen als volwaardige deelnemers ziet en hoge verwachtingen van hen heeft. Hansen documenteert hoe deze kinderen dan naar school gaan, leren, vriendschappen onderhouden en aan activiteiten deelnemen. Deze kinderen worden daarniet gezien als ‘gevallen’ die aangepast moeten worden, maar als individuen die kunnen groeien en ontwikkelen.
Door afwijkingen te snel te medicaliseren, creëren we volgens Hansen systemen die kinderen passief maken in plaats van actieve deelnemers aan de samenleving. Ze wijst op het paradoxale feit dat onze goedbedoelde zorgsystemen soms juist afhankelijkheid in stand houden in plaats van zelfredzaamheid te bevorderen.
Terughoudend met labels, ruimhartig in ondersteuning
Batstra’s en Hansens visies overlappen en vullen elkaar aan. Onze systemen beperken kinderen vaak onbedoeld in plaats van dat ze hen ondersteunen in hun ontwikkeling. Batstra legt bloot hoe diagnostische processen kunnen leiden tot overmedicalisering, terwijl Hansen uitlegt wat de praktische consequenties zijn wanneer we kinderen te veel zien door de bril van hun labels. Beide auteurs bieden concrete alternatieven: Batstra met haar pleidooi voor een socialere diagnostiek (DSS), Hansen met haar visie op pedagogische omgevingen die uitgaan van mogelijkheden in plaats van beperkingen. Samen wijzen ze de weg naar een benadering van kindontwikkeling die:
- Terughoudend is met labels, maar ruimhartig in ondersteuning
- Oog heeft voor maatschappelijke contextfactoren
- Uitgaat van hoge verwachtingen en ontwikkelingsmogelijkheden
- Kinderen behandelt als actieve deelnemers in plaats van passieve ontvangers van zorg
Bredere relevantie
De kritiek op snelle medicalisering en lage verwachtingen, en het pleidooi voor aandacht voor de context, is ook relevant buiten de context van het opvoeden en onderwijzen van kinderen. Ook in de context van werk kunnen we te snel geneigd zijn psychische labels toe te kennen, te lage verwachtingen te hebben en te weinig contextuele ondersteuning te bieden. De visies van Batstra en Hansen passen goed bij de progressiegerichte uitgangspunten en werkwijzen. Daarin zijn we terughoudend in het toekennen van persoonslabels en focusen we op het creëren van een context die psychologische basisbehoeften en een groeimindset ondersteunen. Door gericht te zijn op bereikte en verder te bereiken betekenisvolle progressie (in kleine stapjes) activeren we mensen om te blijven leren en presteren.
Open link
► Dit artikel van Op Heij (2024) in Montessori Magazine gaat over de ideeën van hoogleraar orthopedagogiek Laura Batstra. Zij strijdt al bijna twintig jaar tegen de medicalisering (het verklaren van gedrag en leerproblemen met medische labels) van kinderen. Batstra pleit voor demedicalisering door de context (gezin, school, maatschappij) te verbeteren in plaats van medicatie zoals Ritalin voor te schrijven.
Batstra linkt de groei van diagnoses als ADHD en autisme aan het neoliberale geloof in individuele maakbaarheid en voortdurende competitie. Dit heeft een ‘industrie van diagnosticeren en behandelen’ voortgebracht, gedreven door farmaceutische belangen en een krachtige GGz lobby. Zij noemt DSM classificaties (het handboek waarin psychiatrische stoorniscategorieën staan) drijfzand. Deze classificaties leren professionals en ouders denken in stoornissen, waardoor hulp pas volgt na een label. Kernproblemen (overvolle klassen, prestatiedruk en beperkte ondersteuning) blijven zo buiten beeld.
Haar boek ADHD Macht en misverstanden laat zien dat wetenschappelijke weerleggingen van genetische of hersendefect verklaringen genegeerd zijn. Het boek benadrukt ook dat bijwerkingen van psychostimulantia (misselijkheid, slaapproblemen, groeivertraging) vaak onderbelicht blijven. Batstra roept op tot normaliseren van variatie, meer ouder- en lerarenondersteuning en herwaardering van waarden als vriendelijkheid boven prestatie. De groepscursus Druk & Dwars, ontwikkeld met collega’s, illustreert dat gezamenlijk randvoorwaarden creëren en begrip tonen voor energiek gedrag effectiever is dan individuele behandeling.
In een essay in The Guardian schrijft neurobioloog Gina Rippon dat de sterke groei in autismediagnoses géén mode of overdiagnose is, maar vooral een rechtzetting van jarenlange onderherkenning.
► Ze onderbouwt dat met vier punten: (1) sinds de jaren tachtig zijn de criteria bewust verruimd omdat te veel mensen buiten de boot vielen; (2) het diagnoseproces is zorgvuldig en niet makkelijk te manipuleren; (3) een diagnose geeft mensen woorden voor hun ervaringen en opent toegang tot steun en een gemeenschap; (4) autisme heeft volgens haar een biologische en deels erfelijke basis, neurobiologisch/genetisch onderzoek heeft het begrip vergroot, en daarom is ‘demedicaliseren’ onjuist. Vanuit die punten ziet zij de stijging van 787% tussen 1998 en 2018 niet als inflatie, maar als een noodzakelijke correctie.
► Mijn reactie: Het debat over de zin en het nut van psychische labels is belangrijk en nodig. Maar ik blijf vrij sceptisch over het nut van psychische labels omdat ik Rippons argumenten niet zo overtuigend vind.
(1) Voor zover mij bekend is er geen harde, objectieve test voor autisme; de diagnose berust op gedrag en afspraken. Als je de diagnostische criteria verruimt, neemt het aantal diagnoses automatisch toe. Dat laat vooral zien dat de definitie is opgerekt; het bewijst niet dat de vorige afbakening te streng was. De toename van 787% is op zichzelf dus geen bewijs voor een “inhaalslag”. Sterker nog, hier dreigt een cirkelredenering: je verruimt de criteria, daardoor krijg je meer diagnoses, en die toename gebruik je vervolgens als bewijs dat de verruiming nodig was.
(2) Rippon wekt de indruk dat het diagnoseproces objectief is, maar ik heb daar twijfels bij. In de praktijk is er grote variatie binnen de groep mensen met een autismediagnose; de criteria gebruiken woorden als “vaak” en “regelmatig”, waardoor ruimte voor interpretatie ontstaat en verschillende beoordelaars niet altijd tot hetzelfde oordeel komen. Bovendien ontstaan prikkels om te labelen wanneer toegang tot hulp vooral via labels loopt.
(3) Dat mensen opluchting en herkenning voelen, begrijp ik; een label ordent ervaringen en geeft taal. Maar subjectieve tevredenheid is geen bewijs dat het label klopt of op langere termijn helpt. Die opluchting is goed te verklaren door algemene mechanismen: narratieve coherentie (je leven valt op zijn plek), confirmation bias (je gaat je verleden door het nieuwe kader lezen) en een label/placebo-effect (de verklaring zelf geeft rust). De beleving is echt, maar de diagnose is daarmee nog niet valide. Daarbij waarschuwt Laura Batstra voor reificatie: het label gaat als “ding” functioneren dat gedrag zou verklaren in plaats van het te beschrijven. En, in lijn met Janne Hedegaard Hansen, richten systemen zich er vervolgens op: welke hulp je krijgt en welk pad je volgt gaat ervan afhangen, verwachtingen dalen en benadering wordt passiever. Wat nu rust geeft, kan zo later juist minder ruimte voor ontwikkeling en zelfstandigheid opleveren.
(4) Dat onderzoek laat zien dat er op groepsniveau biologische en erfelijke patronen samenhangen met autisme, betekent niet dat je bij één persoon op basis daarvan betrouwbaar kunt vaststellen dat een diagnose terecht is of leidend moet zijn. Er is geen specifieke biomarker die de diagnose individueel vastlegt, en groepsgemiddelden vertalen zich niet automatisch naar individuele gevallen. Meer kennis uit neurobiologie en genetica zegt bovendien weinig over waar je de diagnosegrens legt of hoe betrouwbaar oordelen in de dagelijkse praktijk zijn.