In het onderwijs wordt nog veel geloof gehecht aan het bestaan en het belang van individuele leerstijlen. Het basisidee is dat leerlingen een individuele voorkeursleerstijl hebben en dat de manier van lesgeven hierop zou moeten worden afgestemd om goed leren te bevorderen. Enkele voorbeelden: sommige leerlingen zouden beter leren als stof visueel wordt aangeboden, andere als stof verbaal wordt aangeboden; sommige als stof concreet wordt aangeboden, andere als stof abstract wordt aangeboden. Al jarenlang laat onderzoek zien dat dit idee van individuele leerstijlen niet klopt. Een nieuwe publicatie (An & Carr, 2017) vat de problemen met het leerstijlen-idee samen en legt uit waarom de individuele-leerstijlen-benadering averechts werkt. Ook geven ze alternatieve verklaringen voor de individuele verschillen die docenten in hun leerlingen zien.
Theoretische en empirische problemen
Er zijn theoretische en empirische problemen aan het leerstijlen-idee. Kort gezegd komen deze problemen hier op neer: er is geen duidelijke theorie over hoe de leerstijlen zouden werken, de constructen binnen de leerstijlenbenaderingen zijn niet betrouwbaar en valide en de leerstijlen kunnen niet aan prestaties gekoppeld worden. Een reden waarom de leerstijlenmythe wellicht blijft bestaan, is dat docenten wel degelijk verschillende voorkeuren kunnen waarnemen in hun leerlingen. Sommige hebben een voorkeur voor plaatjes, andere kunnen goed met teksten uit de voeten. Sommige hebben behoefte aan concrete voorbeelden, andere kunnen prima met abstracte concepten uit de voeten. Maar deze voorkeuren wijzen niet op verschillende leerstijlen. Er zijn andere verklaringen voor die wel overeenstemmen met de onderzoeksliteratuur.
Voorkeuren duiden niet op leerstijlen
De voorkeuren van leerlingen voor een bepaalde manier van lesgeven kunnen ermee te maken hebben dat die leerlingen een bepaalde vaardigheid nog weinig hebben ontwikkeld. Dat leerlingen die niet zo vaardig zijn in het lezen een voorkeur hebben voor het kijken naar plaatjes is voorstelbaar maar dit betekent niet dat zij beter zouden leren indien ze de lesstof vooral via visuele informatie zouden krijgen aangeboden. Er is veel bewijs voor de effectiviteit van dual coding, het combineren van woorden en plaatjes. Door leerlingen eenzijdig te benaderen (ofwel via woorden ofwel via plaatjes) belemmer je dual coding en dus effectief leren.
Een tweede voorbeeld: het is waar dat sommige leerlingen moeite met abstracte begrippen hebben en daarom concrete voorbeelden nodig hebben. Maar dit duidt niet op een individuele voorkeursstijl voor concreet leren. Een betere verklaring is dat die leerlingen nog weinig voorkennis hebben over het betreffende onderwerp. Kunnen werken met abstracte begrippen betekent dat je al kennis hebt opgebouwd. Wie nog aan het begin van kennisopbouw staat in een onderwerp is nog minder toe aan het werken met abstract begrippen. In plaats van deze leerlingen alleen maar concrete lesstof te blijven aanbieden zou het proces van het gaan van concreet naar abstract actief moeten worden ondersteund door docenten.
Voorkeuren kunnen duiden op vaardigheidstekort
Het artikel noemt nog enkele voorbeelden. De essentie is: laat het idee van individuele leerstijlen los. Dat leerlingen moeite hebben met bepaalde manieren van instructie betekent niet dat deze vormen los moeten worden gelaten voor deze leerlingen. Eerder is het omgekeerde aan de orde. Hun voorkeuren voor de ene vorm kunnen duiden op een gebrek aan vaardigheid met betrekking tot de andere vorm. Investeren in de ontwikkeling van die vaardigheid is waarschijnlijk de verstandigere keuze.
Hallo Coert, ik ben erg benieuwd wat de leeftijd is van de leerlingen die de doelgroep waren van dit onderzoek?
Beste Ria, het artikel waar ik hier naar verwijs is geen onderzoeksartikel maar een theoretisch artikel. Het artikel verwijst wel naar veel onderzoeken die gedaan zijn. In al die onderzoeken zijn steekproeven van verschillende omvang en samenstelling gebruikt.