Waarom ik het woord ‘talent’ liever niet gebruik

door | jul 1, 2015 | mindset | 1 reactie

Waarom ik het woord ‘talent’ liever niet gebruik

© 2011, Coert Visser

Het woord ‘talent’ wordt veel gebruikt maar ik gebruik het liever niet zo vaak. Eén van de twee redenen dat ik niet zo gek ben op die term is dat het vaak tamelijk onduidelijk is wat ermee bedoeld wordt. Wanneer het woord gebruikt wordt denk ik dat mensen er doorgaans één van de volgende twee dingen mee bedoelen: ofwel hoog presteren (bijvoorbeeld prachtig gitaar spelen) of natuurlijke aanleg. Woordenboeken definiëren talent meestal als ‘natuurlijke aanleg’. De conventionele manier van denken van psychologen, opleider, ouders en managers is lang geweest (en is nog steeds, denk ik) dat talenten, in de zin van natuurlijke gaven, bestaan, dat individuen veel verschillen in deze natuurlijke gaven en dat deze talenten uitstekende voorspellers van toekomstig functioneren zijn. Daarom wordt vaak geadviseerd om je talenten te identificeren en om die activiteiten te kiezen waarvoor je talent hebt. Maar onderzoek dat in de afgelopen decennia is uitgevoerd heeft twijfel doen ontstaan over de mate waarin talent (in de zin van natuurlijke aanleg) inderdaad bestaat en nog meer twijfel over de mate waarin vroege verschillen in functioneren goede voorspellers van toekomstig topfunctioneren zijn. Ik zal kort enkele relevante publicaties noemen:

1. Intelligence and how to get it (door Richard Nisbett)

Dit boek beschrijft het bewijs voor de stelling dat intelligentie iets is dat je kunt verwerven: 1) Er is geen vastliggende waarde voor mate van erfelijkheid van intelligentie. Omgeving kan een belangrijke rol spelen in verschillen tussen intelligentie tussen individuen en groepen, 2) Erfelijkheid stelt geen limiet, op wat voor manier dan ook, aan de ontwikkelbaarheid van intelligentie, voor wie dan ook. Intelligentie is ontwikkelbaar en scholen kunnen kinderen slimmer maken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van computerondersteund onderwijs en bepaalde vormen van coöperatief leren, 3) Genen spelen geen enkele rol in IQ verschillen tussen rassen, omgevingsfactoren wel, 4) geloven dat je intelligentie iets is dat jij kunt beheersen en beïnvloeden is een prima begin om je intelligentie te ontwikkelen, 5) bepaalde gewoontes en waarden in culturen kunnen heel stimuleren of remmend zijn voor de ontwikkeling van intelligentie, 6) Ouders kunnen veel doen om de intelligentie en schoolprestaties van kinderen te verbeteren (zowel biologische en didactische factoren doen er toe).

2. What is intelligence? (door James R. Flynn)

Dit boek gaat over het zogenaamde ‘Flynn effect’ dat verwijst naar de gestage groei van gemiddelde IQ testscores over generaties. Het is effect dat wordt waargenomen in de meeste delen van de wereld hoewel in zeer verschillende mates. Het is genoemd naar James R. Flynn, die het uitgebreid heeft gedocumenteerd. Deze toename is continu en ongeveer lineair vanaf de vroegste dagen van IQ testen tot aan de dag van vandaag. De toename in intelligentie is zo snel dat het het idee ontkracht dat genetische factoren de ontwikkeling van IQ in de weg staan.

3. Mindset: The New Psychology of Success (door Carol Dweck)

Carol Dweck heeft met haar onderzoek aangetoond dat mensen die intelligentie zien als onveranderbaar (een zogenaamde fixed mindset) een neiging ontwikkelen om zich te richten op het bewijzen dat ze het kenmerk hebben in plaats van op het proces van leren. Deze veronachtzaming van het leerproces belemmert hen in de ontwikkeling van hun leren en in het functioneren. Dit betekent dat de verkeerde overtuigingen over intelligentie mensen dom kan maken. Maar er is een alternatieve mindset. Wanneer mensen intelligentie als een potentieel zien dat ontwikkeld kan worden (een groeimindset) dan leidt dit tot een neiging om inspanning te leveren om te leren en presteren en om strategieën te ontwikkelen die leren en het leveren van lange-termijn prestaties verbeteren. Boodschap: het loont om kinderen en studenten te leren dat intelligentie ontwikkeld kan worden.

4. Whistling Vivaldi (door Claude Steele)

Sociaal psychologen Claude Steele, Joshua Aronson en anderen hebben het fenomeen ‘stereotype vulnerability’ ontdekt. Dit betekent de neiging om negatieve stereotyperingen over de eigen sociale categorie (etniciteit, geslacht, leeftijd, etc.) te verwachten, waar te nemen en erdoor beïnvloed te worden. Steele en Aronson lieten inverschillende experimenten zien dat donkere studenten slechter presteerden dan lichte studenten wanneer de nadruk werd gelegd op hun etniciteit. Wanneer dit niet gebeurde presteerden zij echter beter en even goed als lichte studenten. De resultaten lieten zien dat studeerprestaties kunnen worden belemmerd door het bewustzijn dat je gedrag door lens van stereoptypes kan worden bekeken. Deze experimenten zijn gevolgd door een groot aantal experimenten met verschillende sociale categorieën met analoge resultaten.

5. Deliberate practice

Anders Ericsson is één van de leidende experts op het gebied van expertiseontwikkeling. Hij heeft aangetoond via experimenten dat het ontwikkeling van top expertise meer dan wat dan ook een kwestie is van langdurig en herhaald doelgericht oefenen (deliberate practice). Deliberate practice rekt je op. Als je in staat bent om doelgericht te oefenen dat zul je profiteren door beter te worden. Vooral als je het extreem lang kunt volhouden. Het verbazingwekkende is dat deze stelling waar is voor een heel brede range van prestatiedomeinen (muziek, sport, wetenschap, schaken, noem maar op). Deliberate practice is iets heel specifieks en heeft tenminste drie belangrijke elementen: 1) specifieke doelen stellen, 2) directe feedback krijgen, 3) je evenveel op techniek als op resultaat richten. Veel onderzoek heeft laten zien dat topprestaties altijd gebaseerd zijn op extreem veel en langdurige deliberate practice. Als vuistregel houden onderzoekers een getal van 10000 uren aan. Het effect van deliberate practice is cumulatief. Je kunt het vergelijken met een weg waarop je reist. Elke afstand die je hebt afgelegd op die weg telt. Dus als je op vroege leeftijd bent begonnen dat zal dit een relatief voordeel geven ten opzichte van anderen die later starten. Er zijn verschillende boeken geschreven die uitgebreid op Ericssons werk ingaan zoals Talent is overrated (2008), The Talent Code (2009) and The Genius in All of Us (2010).

6. Priming

Sociale psychologen Ap Dijksterhuis en Ad van Knippenberg hebben een reeks interessante primingexperimenten uitgevoerd. In primingexperimenten worden proefpersonen subtiel en vaak onbewust geactiveerd om zich op een bepaalde manier te voelen of gedragen voordat ze een taak moeten uitvoeren. Dijksterhuis en Van Knippenberg schreven een artikel waarin ze 4 experimenten beschreven die lieten zien dat het primen van het beeld van een professor of het kenmerk intelligentie het presteren van proefpersonen op een taak die algemene kennis meet verbeterde. Het primen van het stereotype van een voetbalvandaal of het kenmerk ‘dom’ verslechterde de prestaties. Blijkbaar kunnen we verrassend eenvoudig in en uit een intelligente toestand worden gebracht.

7. Neuroplasticiteit: The Brain That Changes Itself (door Norman Doidge)

Dit boek gaat over neuroplasticiteit. Dit is het proces van hoe het brein continu verandert als gevolg van ervaringen. Neuroplasticiteit is een zo krachtig potentieel dat het mogelijk is om breinactiviteit van het ene gebied in de hersenen naar een ander gebied te verplaatsen (bijvoorbeeld nadat hersenbeschadiging is opgetreden). Het brein kan zich fysiek ‘herbekabelen’ gedurende het hele leven hoewel dit bij volwassenen langzamer gaat dan bij kinderen. Dit is ook iets dat we bewust kunnen beïnvloeden. Wanneer we onze aandacht richten op iets dan heeft dit consequenties voor hoe ons brein verandert. Dit betekent dat het verstandig kan zijn om bewuste keuzes te maken over waar we onze aandacht op richten. Onderzoek naar neuroplasticiteit laat zien dat onze kenmerken niet zo vaststaand zijn als we lang gedacht hebben. Stoornissen zijn vaak minder definitief dan we lang gedacht hebben. We kunnen ons brein bewust blijven ontwikkelen en daar mee ook ons functioneren. En dat doen we ook. Alles wat we doen geeft vorm aan hoe we ons verder ontwikkelen. Elke keer dat we bewust onze aandacht ergens op richten veranderen we structureel.

8. Neurogenese

Onderzoek door Tracey L. Shors en haar collega’s laat zien dat elke dag duizenden nieuwe hersencellen (neuronen) worden aangemaakt in ons brein. Dit proces heet neurogenese en het vindt vooral plaats in de hippocampus, een hersenstructuur die betrokken in bij leren en herinneren. Binnen enkele weken sterven de meeste aangemaakte hersencellen weer tenzij de persoon wordt uitgedaagd om iets nieuws te leren. Leren, vooral het type leren dat veel inspanning vergt, kan deze nieuwe neuronen in leven houden. Hoewel deze neuronen niet noodzakelijk lijken te zijn voor leren spelen ze vermoedelijk een rol in het voorspellen van de toekomst gebaseerd op eerdere ervaring. Het bevorderen van neurogenese kan dus helpen bij het voorkomen van cognitief verval en oudere breinen fit en scherp houden.

De onduidelijkheid en onnodigheid van de term

We hebben niet alleen systematisch overschat in welke mate natuurlijke aanleg bestaat, we hebben zeker overschat hoe belangrijk vroege verschillen in prestaties zijn (of die nou veroorzaakt zijn door talent of door andere factoren) voor het voorspellen van toekomstig functioneren. Onderzoek van Anders Ericsson heeft laten zien dat, hoewel sommige studenten (de veronderstelde talenten) in het begin veel sneller vooruitgang boeken dan anderen, deze ‘talentfactor’ minder belangrijk werd naarmate de deliberate practice jaar na jaar doorging. Uiteindelijk bepaalden de hoeveelheid en de kwaliteit van het oefenen hoe goed mensen werden, niet de snelheid waarmee ze in het begin leerden. Je zou kunnen zeggen dat talent uitmuntendheid niet veroorzaakt maar dat talent het resultaat van goede en langdurige oefening is. Maar, tja, waarom zouden we het woord ‘talent’ hiervoor gebruiken? Waarom zouden we dit niet gewoon toppresteren noemen, of competentie, of uitmuntendheid? En dat is de tweede reden waarom ik het woord ‘talent’ niet zo graag gebruik.

Wat vind je van dit artikel?
  • Interessant (3)
  • Bruikbaar (1)

1 Reactie

  1. Coert Visser

    https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0749597822001121

    Dit artikel bespreekt hoe de term “talentmanagement” het begrip “human resources” op de werkplek heeft vervangen, en onderzoekt de semantische ambiguïteit van de term “talent”.

    Het artikel doet verslag van vijf studies met bijna 10.000 deelnemers waaruit blijkt dat hedendaagse HR-professionals de voorkeur geven aan de term “talentmanagement” omdat deze optimistischer en motiverender is.

    De lekendefinities van talent lopen echter uiteen, waarbij sommigen het zien als aangeboren en anderen als aangeleerd, wat overeenkomt met verschillen in groei- versus vaste denkpatronen. In besluitvormingsscenario’s roept het vervangen van het woord “talent” door “vaardigheid” een groeimindset over bekwaamheid op en leidt het tot een optimistischer houding over doorzettingsvermogen na mislukking en een neiging om organisatorische middelen te richten op de ontwikkeling van werknemers.

    Het artikel concludeert dat synoniemen voor bekwaamheid verschillen in de mindset die zij oproepen, en dat het gebruik van de term “talent” op de werkplek problematisch kan zijn vanwege de dubbelzinnigheid ervan.

    Antwoord

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

 

Voeg je bij 525 andere abonnees
 

► UPDATES & REACTIES

  1. Coert Visser
  2. Coert Visser
  3. Coert Visser
  4. Coert Visser
  5. Coert Visser
  6. Coert Visser
  7. Coert Visser
  8. Coert Visser
  9. Coert Visser

    Open link ► Dit artikel van Zhao et al. (2024) laat zien dat een hogere inname van plantaardige vetten, vooral…