Schadelijke impact van competitie in onderwijs, wetenschap en politiek

door | jul 1, 2025 | Progressiegericht werken | 1 reactie

Competitie in onderwijs, wetenschap en politiek: impact op waarden, welzijn, verbondenheid en opportuniteitskosten

In april 2025 kreeg filosoof Yvette Drissen (Tilburg University) de Erasmus dissertatieprijs voor haar proefschrift When Success Becomes the New Normal: The Competitive Society and its Symptoms (2024). De uitreiking riep bij haar gemengde gevoelens op. Het proefschrift laat immers zien hoe diepgeworteld en vaak problematisch de competitiedrang in onze samenleving is, terwijl een prijs winnen precies zo’n competitief moment illustreert. Dat Drissen nu zelf als “winnaar” wordt gevierd belicht het spanningsveld dat zij analyseert: competitie is enerzijds verleidelijk en soms functioneel, maar anderzijds brengt het morele spanningen, schade en ambivalentie teweeg.

Competitie kan schadelijk zijn

Drissen onderzoekt de morele kwetsbaarheden van competitie. Haar centrale stelling is dat competitie weliswaar in bepaalde situaties onvermijdelijk en zelfs wenselijk kan zijn, maar in de praktijk vaak uitmondt in morele problemen en schadelijke effecten. De cultuur van “winnen en de beste zijn” verdringt andere waarden zoals samenwerking, vriendschap, nieuwsgierigheid, en intrinsieke motivatie, en laat verliezers en verborgen kosten buiten beeld.

Het theoretische deel van de dissertatie opent met een uitvoerige inleiding waarin drie kernvragen worden onderscheiden: een conceptuele vraag (“wat is competitie?”), een ethische vraag (“wat is er mis met competitie?”) en een evaluatieve vraag (“hoe beoordelen we concrete competities in verschillende domeinen?”). Daarna volgen twee pijlers van Drissens kritiek.

Corruptie en schade

  1. Het corruptie‑argument, geïnspireerd op Alasdair MacIntyres onderscheid tussen interne en externe goederen, laat zien hoe competitieve stelsels de aandacht verschuiven van interne goederen (de intrinsieke waarden van een praktijk, zoals kennis, vakmanschap of wijsheid) naar externe goederen (geld, status, prestige). Zodra externe goederen dominant worden, verliest een praktijk haar oorspronkelijke doel en morele integriteit.
  2. Het schade‑argument drie lagen van nadelige gevolgen: psychologische en emotionele kosten (stress, angst, burn‑out, identiteitsverlies), opportuniteitskosten (tijd en energie die uit andere waardevolle activiteiten weglekken) en sociale vervreemding (rivaliteit, ondermijnde solidariteit en verlies aan verbondenheid).

Vier manieren waarop competetie moreel schadelijk kan zijn

Drissen presenteert een normatief beoordelingskader.

Dit kader bestaat uit vier bad‑making properties, criteria die aangeven hoe competitie moreel problematisch kan zijn:

  1. Corruptie van interne goederen: de mate waarin externe beloningen de intrinsieke waarden van een praktijk verdringen.
  2. Psychologische schade: de omvang van stress, angst, burn‑out en identiteitsverlies bij deelnemers.
  3. Sociale vervreemding: de neerwaartse druk op solidariteit, vertrouwen en verbondenheid.
  4. Opportuniteitskosten: de hoeveelheid tijd, energie en middelen die ten koste gaan van andere waardevolle activiteiten.

Om te beoordelen hoe ernstig elk van deze eigenschappen doorwerkt in een concrete competitie onderscheidt het kader twee beoordelingsschalen:

  • Stakes: hoeveel staat er voor de deelnemers op het spel (bijv. levensonderhoud, reputatie, carrièrekansen)?
  • Scope: hoe breed reiken de gevolgen (betreft het een niche‑wedstrijd of raakt het een hele sector)?

Dankzij deze matrix kan men bijvoorbeeld een nationale subsidiewedstrijd in de wetenschap vergelijken met een scholenranglijst in het onderwijs en vaststellen welke competitie moreel zwaarder weegt. Dit evaluatieve raster vormt de brug tussen haar theoretische analyse en de casestudies in de tweede helft van het proefschrift.

Effecten in onderwijs, wetenschap en democratie

In het toepassingsdeel legt Drissen haar analyse op drie concrete terreinen.

  • In het onderwijs tast competitie om cijfers en ranglijsten de leerhonger van studenten aan, doordat klasgenoten elkaar meer als rivalen dan als leerpartners gaan zien.
  • In de wetenschap versterkt de publish‑or‑perish‑dynamiek strategisch opportunisme, ondermijnt zij samenwerking en verengt zij de wetenschappelijke agenda tot wat snel scoort.
  • Binnen de democratie kan een overmatige fixatie op electorale winst leiden tot polarisatie en korte‑termijndenken, waarbij het algemeen belang naar de achtergrond verdwijnt.

Het slothoofdstuk beschrijft hoe het competitieve ethos inmiddels vrijwel alle hoeken van de samenleving doordrenkt, van arbeidsmarkt tot sociale media, en zo systematisch stress, ongelijkheid en een afnemend gemeenschapsgevoel produceert. Drissen erkent dat competitie niet altijd verkeerd is, maar dat we kritischer moeten nadenken over de vorm, de omvang en de doelen van competitieve praktijken. Waar mogelijk verdient een coöperatief model de voorkeur. Waar competitie onvermijdelijk blijft, moeten instellingen actief de schadelijke neveneffecten temperen en ruimte scheppen voor interne goederen.

Psychologisch onderzoek naar de effecten van competitie

Zowel vanuit de zelfdeterminatietheorie als de mindsettheorie is al onderzoek naar mogelijk negatieve effecten van het aanwakkeren van competitie gedaan.

  • Onderzoek vanuit de zelfdeterminatietheorie (SDT) laat zien dat competitie de intrinsieke motivatie vaak ondermijnt, vooral als het als controlerend wordt ervaren (bv. door druk of negatieve feedback). Dit tast autonomie en competentiegevoel aan. Competitie stimuleert ook vaak prestatiegerichtheid (het beter willen doen dan anderen) boven leergerichtheid (taak beheersen), wat na falen demotiveert. De impact verschilt echter per individu: mensen met een lage prestatiegerichtheid of bepaalde gendereigenschappen zijn gevoeliger voor demotivatie, terwijl hoogpresteerders soms juist gemotiveerd raken. De context (bv. drukke sfeer, cultuur) is ook cruciaal. Kortom, competitie vermindert intrinsieke motivatie vooral bij controlerende druk, maar het effect is genuanceerd en afhankelijk van persoon en situatie.
  • Onderzoek vanuit de mindsettheorie laat zien competitie een statische mindset kan triggeren, vooral in prestatiegerichte omgevingen. Dit belemmert leren en veerkracht, omdat deelnemers competitie als bedreigend ervaren. Mensen met een statische mindset koppelen competitie vaker aan negatieve overtuigingen en angst, wat hun welzijn en prestaties schaadt. Negatieve feedback in competities leidt bij hen tot slechtere leeruitkomsten, omdat feedback als afstraffing wordt gezien. Hoogbegaafde leerlingen vermijden hierdoor uitdagingen om hun zelfbeeld te beschermen. Competitie kan soms prestatiedoelen stimuleren, maar bij een statische mindset overheerst risicomijding, wat motivatie en resultaten ondermijnt. Competitie versterkt dus in het algemeen een statische mindset en hindert leren, vooral waar vergelijking centraal staat.

Discussie

De conclusies van Drissens proefschrift sluiten aan bij de bevindingen uit onderzoek binnen de psychologie en voegen twee interessante accenten toe.

  1. Morele taxatie van praktijkwaarden: Waar ZDT en de mindsettheorie de negatieve gevolgen voor mensen (mindset, motivatie, welzijn) documenteren, richt Drissen de schijnwerper op de schade aan praktijken: wetenschap, onderwijs en politiek verliezen hun eigenlijke telos wanneer externe goederen overheersen. Door MacIntyres taal van interne versus externe goederen toe te passen, benoemt zij niet alleen dat mensen minder floreren, maar ook dat praktijken hun fundamentele waarderingsgrond kwijtraken.
  2. Geïntegreerd moreel beoordelingskader: Drissen bundelt empirisch bekende schade‑mechanismen in een normatieve matrix met vier ‘bad‑making properties’ (corruptie van interne goederen, psychologische schade, sociale vervreemding, opportuniteitskosten) en twee beoordelingsschalen (stakes & scope). Dit raster maakt het mogelijk om uiteenlopende competitieve systemen systematisch op morele ernst te vergelijken. Het vult de effect‑size tabellen van psychologen aan met een expliciete ethische weging.

Reflectie

Terwijl Drissen vooral ingaat op de schadelijke effecten in onderwijs, wetenschap en democratie, denk ik dat de boodschap ook relevant is voor de context van werk. Ook in werk wakkeren we in mijn beleving vaak onnodig en met negatieve effecten competie aan. Het lijkt me nuttig dit te verminderen.

► In hoeverre ondermijnt competitie in jouw studie, werk of sociale leven jouw eigen waarden en motivatie? Welke stappen zou jij kunnen zetten om schadelijke competitie terug te dringen?

 

Literatuur.

 

 

Wat vind je van dit artikel?
  • Interessant (3)
  • Bruikbaar (2)

1 Reactie

  1. Judith

    Dank weer voor het delen en interpreteren van dit artikel. Gezonde competitie daagt uit. In mijn ervaring is het goed om naast persoonlijke doelen (bijvoorbeeld hoge cijfers halen of meeste opdrachten/omzet), ook gezamelijke teamdoelen te formuleren. Hiermee wordt samenwerking en inzet van elkaars talenten versterkt.

    Antwoord

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.

 

Voeg je bij 549 andere abonnees
 

► UPDATES & REACTIES

  1. Coert Visser
  2. Coert Visser
  3. Coert Visser
  4. Coert Visser
  5. Coert Visser
  6. Coert Visser
  7. Coert Visser
  8. Coert Visser
  9. Coert Visser