Als we ons slecht voelen, ligt het voor de hand dat we naar dingen zoeken die ervoor zorgen dat we ons beter gaan voelen. En wel liefst zo snel mogelijk. Maar pas op. Sommige dingen die er geheid voor zorgen dat we ons vrijwel direct wat beter kunnen gaan voelen, kunnen op de iets langere termijn erg nadelige effecten hebben. Een voorbeeld zou het gebruik van antidepressiva kunnen zijn. Wellicht werken ze verlichtend op de korte termijn maar hebben ze nare bijwerkingen op de iets langere termijn. Maar er is een ander voorbeeld dat waarschijnlijk minder voor de hand ligt: positieve fantasieën. Natuurlijk, het is logische gedachte: “Voel je je rot, fantaseer dan dat je leven er heerlijk en geweldig uitziet. Dan voel je je vast snel beter!”
Lange termijn: nadelen van positief fantaseren?
En het is ook waar: fantaseren over een positieve toekomst kan op de korte termijn zorgen voor positieve gevoelens. Maar dit is maar het halve verhaal want deze positieve fantasieën zijn op de de langere termijn gerelateerd aan depressiviteit. Uit onderzoek is gebleken dat positieve fantasieën niet alleen leiden tot je minder rot voelen maar tevens tot verminderde energie en inzet en daarmee tot lagere prestaties (Kappes & Oettingen, 2011; Kappes et al., 2013).
Oettingen et al. (2016)
Een nieuwe publicatie van Oettingen et al. (2016) laat in 4 studies zien dat positieve fantasieën inderdaad op de langere termijn samenhangen met depressieve symptomen. In onderzoek 1 lieten zij studenten een fantaseertaak uitvoeren en een depressievragenlijst invullen. De fantaseertaak hield in dat zij een aantal open-einde scenario’s kregen voorgelegd waarin zij de hoofdrol speelden en waarover zij moesten fantaseren. Deze fantasieën werden vervolgens op een geobjectiveerde manier beoordeeld op positiviteit. Vier weken later werd opnieuw een depressievragenlijst afgenomen. Het resultaat was dat hoe positiever de fantasieën waren, hoe minder depressieve klachten de deelnemers op tijdstip 1 hadden maar hoe meer depressieve klachten ze op tijdstip 2 (na 4 weken) hadden.
In onderzoek 2, met kinderen, werd een analoge opzet toegepast en werd een vergelijkbaar resultaat gevonden. Hoe positiever de kinderen fantaseerden, hoe minder slecht ze zich voelden op tijdstip 1 en hoe slechter ze zich voelden op tijdstip 2 (dat was in dit onderzoek 7 (!) maanden later). In onderzoek 3 werden studenten gedurende 4 dagen 8 keer per dag gemonitord waarbij hen gevraagd werd om te beoordelen hoe positief hun gedachten waren op dat moment. Tevens vulden zij een depressievragenlijst in. Hoe positiever de gedachten van de studenten tijdens de 4 dagen waren, hoe minder depressief zij waren op tijdstip 1 maar hoe meer depressief zij waren op tijdstip 2 (na 6 maanden).
In onderzoek 4, bij studenten, werd een vergelijkbare opzet gevolgd als bij onderzoek 1 maar nu werd op tijdstip 2 tevens gemeten hoeveel studie-inspanning de studenten hadden geleverd in de tussenliggende tijd en hoeveel studievoortgang ze intussen hadden bereikt. Het resultaat: hoe positiever de studenten op tijdstip 1 waren, hoe minder depressief ze waren op tijdstip 1 maar hoe depressiever ze waren op tijdstip 2 (na 2 maanden). Bovendien bleek, zoals verwacht, dat meer positiviteit op tijdstip 1 samenhing met minder studie-inspanning en met minder studievoortgang zoals gemeten op tijdstip 2. Het onderzoek bevestigde het vermoeden dat de depressieve klachten op tijdstip 2 deels verklaard werden door de mindere inspanning en de mindere resultaten van de studenten die positief gefantaseerd hadden.
Bruikbaarheid
Dat iets op korte termijn lijkt te werken, zegt niet altijd dat de effecten op langere termijn ook goed zijn. Positieve fantasieën lijken onschuldig maar kunnen, zo lijkt het, op een termijn van maanden leiden tot inactiviteit en depressieve gevoelens. De oplossing lijkt te liggen in het volgende: positieve fantasieën kunnen korte termijn verlichting leveren maar moeten worden aangevuld worden met een andere interventie om niet op lange schade op te leveren. Die andere interventie komt neer op het je concentreren op obstakels die je op je weg hebt op weg naar die positievere toekomst. Tezamen heten deze twee technieken mental contrasting. In dit artikel kun je precies lezen hoe deze combinatietechniek werkt.
Update 1: lees de interessante opmerkingen en vragen hieronder, in de comment sectie, van Madhu Zeeuwen, die skeptisch is over een deel van deze resultaten en wijst op een methodische zwakte in één van de studies.
Update 2: het werk van Oettingen is niet oncontroversieel. James Coyne heeft twee zeer kritische blogposts geschreven over haar werk (hier en hier) waarin hij inhoudelijke methodische kritiek geeft (studies met te lage power, verwijzen naar niet-peer reviewed onderzoek, verkeerd gebruikte regressie-analyses, etc). Daarnaast beschuldigt hij Oettingen van het vermengen van wetenschap met commerciële belangen, iets waar hij ook andere psychologen, zoals Angela Duckworth, van beschuldigt.
Ik heb de oorspronkelijke studies niet gelezen, dus misschien zijn mijn opmerkingen onterecht, maar na het lezen van de beschrijving komen de volgende gedachten bij me op:
Een correlatie is nog geen direct causaal verband. Er zijn ook andere verklaringen mogelijk. Misschien hebben mensen die een neiging hebben tot depressiviteit, wel een neiging tot het fantaseren van een positievere afloop. Dan zou dit fantaseren niet de oorzaak van depressie zijn, maar juist een gevolg ervan.
Ook is is nog zoiets als regressie naar het gemiddelde. Onze stemmingen fluctueren, Daarom hebben mensen die zich op T1 erg positief voelden, meer kans om zich op T2 depressiever te voelen dan op T1, terwijl iemand die zich op T1 juist depressiever voelde, juist meer kans heeft om zich op T2 positiever te voelen. Dat hoeft dan helemaal niets met de fantasieën te maken te hebben, maar gewoon met de wet van het toeval.
Beste Madhu, Bedankt voor je reactie. Ik ben het met je eens dat we voorzichtig moeten zijn met het interpreteren van correlationele studies en daarom spreekt het me ook aan dat je alternatieve verklaringen probeert te bedenken. Er zijn echter ook experimentele studies gedaan waarbij positieve fantaseren leidde tot lage energie, lage inspanning en presteren over tijd (Kappes & Oettingen, 2011). Dit maakt de interpretatie van Oettingen denk ik wel aannemelijk.
Beste Coert,
Dank je wel voor je reactie. Leuk dat je mijn kritische kanttekening waardeert. Zo denk ik dat er nog wel wat kanttekeningen te plaatsen zijn bij de experimentele studie die je noemt.
De lage prestatie werd daarin subjectief gemeten door zelfrapportage. Eén van de vragen daarbij was: “How close was
the way the week went to the way you had imagined it would go?”; 1
(much worse than expected) to 7 (much better than expected). Wanneer je de week ervoor gevraagd werd om heel positief over de komende week te fantaseren, dan krijg je natuurlijk een heel ander antwoord op deze vraag, dan wanneer je gevraagd werd om je gedachten voor de komende week op te schrijven. De prestaties werden in deze studie niet objectief gemeten.
Ook is het de vraag of de gemeten energie (gemeten systolische bloeddruk) meteen na de fantasieën, ook direct samenhangt met de energie die in het bereiken van doelen gestoken wordt. Mogelijk is dat wel zo, maar dat is uit deze studie niet te concluderen.
Positieve fantasieën kunnen soms ook nuttig zijn denk ik, met name om hoop te geven, zodat je überhaupt gemotiveerd wordt om aan een probleem te werken. Het is in die fantasieën dan denk ik wel belangrijk om ook de te verwachten hindernissen mee te nemen en hoe deze overwonnen kunnen worden.
Al met al denk ik inderdaad dat positieve fantasieën zeker zo hun nadelen kunnen hebben, maar dat we voorzichtig moeten zijn met het trekken van al te stellige conclusies hierover zonder andere mogelijke verklaringen uitgesloten te hebben. Anders wordt het nadelige effect van die fantasieën mogelijk overschat.
Beste Madhu, nogmaals bedankt voor je skeptische blik. Ik ben het met je eens dat zelfrapportage van beperkte waarde is. Een objectieve maat is beter om het eventuele negatieve effect van positieve fantasieën te bepalen. Wat betreft systolische bloeddruk als maat voor energie ik ben het met je eens dat het overtuigender zou zijn als er een objectieve meting van geïnvesteerde energie in een relevante taak zou zijn gemeten. Dat positieve fantasieën nuttig kunnen zijn erkennen de auteurs. Ze benoemen expliciet de kortetermijnvoordelen. Zij benoemen waar jij ook voor pleit. Om de langetermijnnadelen tegen te gaan, zo zeggen ze, is het nodig om mental contrasting te doen. Dat wil zeggen: eerst positief fantaseren, dan je focussen op welke obstakels er zijn en hoe je die gaat overwinnen. Ik ben het met je eens dat we uit moeten kijken voor te stellige interpretaties van deze onderzoeken. Dit geldt denk ik voor alle beweringen en onderzoeken op het gebied van de psychologie. Zelf ben ik wel geneigd het bestaan van nadelige effecten van positieve fantasieën vrij serieus te nemen hoewel het bewijs, denk ik, inderdaad nog vrij indirect is (en dus niet keihard). Maar mijn kijk op het onderwerp is een voorlopige. Ik zou heel graag meer onderzoek willen zien.
Mee eens!
Dank voor je reactie, Coert!
Graag gedaan. Nog een extra opmerking. Ik zeg dat ik graag meer onderzoek zou willen zien maar ik denk dat het ook goed is (voor mij) om nog eens extra te duiken in het onderzoek dat al gedaan is. Dat is namelijk behoorlijk veel. Zie bijvoorbeeld deze onderzoeken. Onderzoek 4 in dit paper, bijvoorbeeld, komt op mij behoorlijk overtuigend over.
Dank je wel voor het sturen van de link Coert. Ik had al gekeken of ik het onderzoek kon lezen, omdat het genoemd werd in de vorige studie waar je een link van stuurde, maar ik had er niet gratis toegang toe. Fijn dat ik het nu toch heb kunnen lezen.
Inderdaad komt het behoorlijk overtuigend over. Er wordt wel een heel duidelijk onderscheid gemaakt tussen positieve verwachtingen en positieve fantasieën. Hierbij hebben positieve verwachtingen WEL positieve correlatie met het bereiken van een doel in de toekomst, terwijl positieve fantasieën juist een negatieve correlatie hebben met het bereiken van het doel.
Erg interessant!
Nieuwsgierig geworden, heb ik ondertussen de studie van Oettingen uit 2016 wel gelezen en ik ben ervan overtuigd geraakt, dat de correlaties die ze vindt, voor een groot deel, zo niet helemaal, zijn toe te schrijven aan het effect van regressie naar het gemiddelde. Met name kon ik niet geloven dat kinderen die op T1 positieve fantasieën hebben, op T2 zeven maanden later (!) depressiever zouden zijn dan kinderen die geen positieve fantasieën hadden gehad. Er is dan ook niet op deze manier naar gekeken, maar alleen gekeken of de kinderen depressiever of minder depressief waren geworden in vergelijking met de baseline.
Er is gekeken naar het verschil in symptomen op T1 en T2. Omdat onze stemmingen rond een gemiddelde fluctueren, is het echter logisch dat de mensen die op T1 weinig depressieve symptomen vertonen, er op T2 gemiddeld meer vertonen dan op T1. Andersom: mensen die op T1 veel depressieve symptomen vertonen, zullen op T2 gemiddeld verbeterd zijn. Dit hoeft helemaal niets te maken te hebben met de positieve fantasieën op T1. Als ze de mensen tikkertje had laten spelen of wat dan ook, dan had ze ook correlaties in dezelfde richting gevonden. Misschien minder sterk, misschien ook niet.
Bij deze onderzoeksopzet (het uitrekenen van het verschil tussen T1 en T2) MOET je corrigeren voor de regressie naar het gemiddelde, omdat die zeker op gaat treden. Dit is niet gebeurd. In de discussie wordt regressie naar het gemiddelde wel genoemd als mogelijke invloed, maar er is niets mee gedaan.
Ook bij het meten van academisch succes is gekeken naar het verschil tussen T1 en T2, met dezelfde consequenties voor de interpretatie.
Omdat er geen schatting is gemaakt van het effect van regressie naar het gemiddelde en dit dus misschien wel de totale correlatie kan verklaren, mogen daarom aan dit onderzoek m.i. helemaal geen conclusies worden verbonden!
Regressie naar het gemiddelde wordt ook in wetenschappelijke studies helaas vaak over het hoofd gezien. Medicijnen tegen hoge bloeddruk die vooral goed blijken te werken bij sterk verhoogde bloeddruk (of was die sterk verhoogde bloeddruk sowieso een uitzondering?). Bovengemiddeld intelligente mensen, hebben de neiging om te trouwen met mensen die wat minder intelligent zijn (logisch: er zijn veel minder partners beschikbaar die net zo intelligent of intelligenter zijn). Er zijn allerlei theorieën bedacht om dit te verklaren, terwijl regressie naar het gemiddelde waarschijnlijk de belangrijkste factor is.
Het zou interessant zijn om de proefpersonen te verdelen in positief-fantaseerders en negatief-fantaseerders en te kijken of de positief fantaseerders op T2 inderdaad gemiddeld depressiever zijn dan de negatief fantaseerders. Pas dan mag je de conclusie trekken dat positief fantaseren inderdaad gemiddeld een latere depressie zou kunnen voorspellen.
Bedankt Madhu! ik heb inmiddels twee opmerkingen toegevoegd aan het artikel, één naar aanleiding van jouw vragen en reacties en één naar aanleiding van twee blogposts van James Coyne die zeer kritisch en wantrouwend is over het werk van Oettingen.
Weet jij misschien of er replicaties gedaan zijn van haar onderzoeken?
Dank je wel voor je updates Coert!
Sorry voor mijn wat late reactie (na 3 jaar).
Je laatste opmerking was aan mijn aandacht ontsnapt.
Omdat je collega Gwenda het onderzoek van Oettingen noemde in de laatste nieuwsbrief, heb ik deze conversatie weer opgezocht.
Over replicaties van het onderzoek kan ik je niets vertellen. Zo goed ben ik niet op de hoogte. Ik reageerde alleen op de studie die ik gelezen heb.
Overigens heb ik Gabrielle Oettingen zelf nog een mail gestuurd over bovenstaande methodologische zwakte, maar daar helaas geen enkele reactie op gehad.