In een nieuw hoofdstuk analyseert psycholoog Robert Sternberg grondig het concept van creduliteit (Sternberg, 2025). Dit is het te gemakkelijk accepteren van informatie zonder voldoende bewijs – als een belangrijke oorzaak van falende probleemoplossing. Volgens Sternberg vormt creduliteit niet alleen een teken van gebrekkige kennis of intelligentie, maar vooral van psychologische dynamieken die zelfs intelligente individuen beïnvloeden.
Wat is creduliteit precies?
Sternberg definieert creduliteit als de neiging om informatie en argumenten te snel en te gemakkelijk te accepteren, vooral wanneer die aansluiten bij bestaande overtuigingen of ideologieën. In tegenstelling tot goedgelovigheid (gullibility), waarbij sprake is van naïef vertrouwen, kenmerkt creduliteit zich door een bewustere keuze, gedreven door de wens informatie te accepteren die past bij wat iemand wil geloven.
Psychologische mechanismen achter creduliteit
Sternberg verwijst naar diverse psychologische fenomenen die creduliteit voeden:
- Confirmatiebias: Mensen geven de voorkeur aan informatie die bestaande overtuigingen bevestigt. Als voorbeeld noemt Sternberg hoe kijkers van Fox News ondanks aantoonbare leugens loyaal blijven omdat de berichtgeving aansluit bij hun vooroordelen. ► Dit is een duidelijk voorbeeld van creduliteit omdat aangetoond is, onder andere door juridische processen tegen Fox News, dat presentatoren bewust desinformatie verspreidden.
- Ideologische resonantie: Informatie wordt geloofwaardig als deze ideologisch aantrekkelijk is, zelfs als het bewijs ontbreekt. Sternberg noemt hier expliciet het voorbeeld van Amerikaanse Supreme Court-rechters, die ondanks hun hoge intelligentie sterk beïnvloed worden door hun conservatieve netwerken en ideologische banden, zoals met de Federalist Society. ► Dit is creduliteit omdat hun beslissingen vaak niet gebaseerd zijn op neutrale juridische analyse, maar op ideologische overtuigingen waarvan onafhankelijke juridische experts herhaaldelijk hebben aangetoond dat ze onjuist of bevooroordeeld zijn.
-
Emotionele beïnvloeding: Autoritaire leiders manipuleren emoties zoals angst en woede, waardoor hun aanhangers gevoeliger worden voor ongefundeerde claims. Sternberg illustreert dit met hoe Donald Trump angst en boosheid gebruikte om kiezers achter zijn leugens over verkiezingsfraude te krijgen. ► Dit voorbeeld van creduliteit is zonneklaar omdat tientallen onafhankelijke rechters en overheidsinstanties (waaronder Trump-aanhangers) officieel hebben bevestigd dat er geen bewijs voor grootschalige verkiezingsfraude was.
Waarom intelligentie geen bescherming biedt
Een cruciale bevinding van Sternberg is dat intelligentie geen garantie vormt tegen creduliteit. Hij verwijst naar het werk van psycholoog Daniel Gilbert (1991), die aantoont dat mensen informatie eerst accepteren en pas later kritisch evalueren. Dit verklaart waarom hoogopgeleide mensen, zoals Ivy League-afgestudeerden die de verkiezingsfraudeclaims van Trump steunden, soms juist beter zijn in het rechtvaardigen van irrationele overtuigingen.
Autoritaire exploitatie van creduliteit
Sternberg beschrijft in zijn hoofdstuk hoe autoritaire leiders systematisch gebruikmaken van de creduliteit van hun achterban. Hij noemt dit autoritaire exploitatie van creduliteit. Deze leiders benutten die gevoeligheid om hun macht te versterken en te bestendigen. De technieken die zij toepassen zijn gericht op het omzeilen van kritische probleemoplossing. Sternberg noemt onder meer de volgende mechanismen:
-
Herdefiniëring van het probleem: Leiders verschuiven doelbewust het perspectief op een situatie. Zo presenteert Vladimir Poetin de grootschalige aanval op Oekraïne als een “speciale militaire operatie” in plaats van als oorlog. Hierdoor wordt niet alleen het morele kader verlegd, maar ook het begrip van wat er feitelijk gebeurt. ► Deze herdefiniëring is een vorm van creduliteitsexploitatie omdat zij gebaseerd is op het opzettelijk vervangen van feitelijke informatie door framing die past bij het machtsstreven van de leider.
-
Ideologische resonantie: Boodschappen van leiders worden geloofd omdat ze aansluiten bij de bestaande overtuigingen van hun achterban. Sternberg noemt in dit verband Amerikaanse rechters van het Hooggerechtshof, die ondanks hun hoge intelligentie besluiten nemen die sterk ideologisch gekleurd zijn. ► Dit is een uiting van creduliteit, omdat de kracht van de boodschap niet voortkomt uit bewijs, maar uit ideologische herkenning.
-
Herhaling en redundantie: Autoritaire leiders gebruiken voortdurende herhaling via meerdere kanalen om hun alternatieve werkelijkheid op te dringen. Poetin past deze strategie toe door voortdurend te verwijzen naar dezelfde retoriek over de relatie tussen Rusland en Oekraïne. In Rusland is het zelfs strafbaar gesteld om van een ‘oorlog’ te spreken. ► Sternberg beschrijft dit als onderdeel van het ‘firehose of falsehood’-model: een overvloedige, inconsistente stroom van leugens die de waarneming vervormt en twijfel neutraliseert.
-
Valse omniscientie: Leiders doen zich voor als alwetend om kritiek te ondermijnen. Zo presenteert Poetin zichzelf als de hoeder van de ware geschiedenis van Rusland en Oekraïne. Ook Trump doet soortgelijke claims over het politieke systeem in de VS. ► Volgens Sternberg leidt deze valse alwetendheid ertoe dat volgers hun eigen beoordelingsvermogen buitenspel zetten.
- Emotionele manipulatie en slachtofferschap: Volgens Sternberg wekken leiders zoals Trump en Bolsonaro doelbewust gevoelens van woede en slachtofferschap op. Ze positioneren zichzelf als verdedigers van mensen die zogenaamd stelselmatig worden benadeeld door elites, immigranten, de media of linkse tegenstanders. ► Deze retoriek creëert een gevoel van morele urgentie, waardoor volgers minder geneigd zijn om claims kritisch te toetsen, zelfs als feitenonderzoek de beweringen weerlegt.
-
Behoefte aan verbondenheid: Mensen hebben een sterke wens om ergens bij te horen. Autoritaire leiders benutten deze behoefte door een wij-zij-verhaal te vertellen en loyaliteit als bewijs van verbondenheid te eisen. Door de leider te volgen, voelt men zich deel van een gemeenschap, zelfs als dit betekent dat men ongefundeerde claims moet accepteren. ► Sternberg wijst erop dat deze behoefte aan verbondenheid een belangrijke psychologische basis vormt voor creduliteit.
Gevolgen voor de samenleving
Creduliteit leidt volgens Sternberg tot ernstige maatschappelijke problemen, zoals politieke polarisatie, democratische erosie en zelfs geweld. Hij haalt het voorbeeld aan van de aanval op het Capitool op 6 januari 2021, waar creduliteit leidde tot een gewelddadige poging om de democratie te ondermijnen. ► Dit is duidelijk creduliteit omdat het officiële onderzoek naar de gebeurtenissen aantoonde dat claims over gestolen verkiezingen volledig ongegrond waren.
Wat kunnen we er tegen doen?
Sternberg stelt expliciete strategieën voor om creduliteit tegen te gaan:
- Actieve educatie in kritisch denken: Niet alleen kennis, maar vooral het actief aanleren van kritisch denkvermogen om interne consistentie en externe validiteit van informatie te evalueren.
- Stimuleren van wijsheid en epistemische bescheidenheid: Wijsheid vereist erkennen van onzekerheden en fouten, en het nastreven van algemeen welzijn.
- Diversiteit en openheid in informatievoorziening: Blootstelling aan verschillende informatiebronnen en perspectieven om echokamers en confirmatiebias te verminderen.
-
Cultuur van waarheid: Een maatschappelijke cultuur waarin feiten belangrijker zijn dan loyaliteit aan leiders of ideologieën.
Conclusie: oproep tot waakzaamheid
Creduliteit vormt volgens Sternberg een diepere bedreiging dan simpelweg gebrek aan kennis. Kritisch denken, epistemische bescheidenheid en moed om ongemakkelijke waarheden te erkennen zijn essentieel om creduliteit effectief te bestrijden.
Lees meer:
- Sternberg, R: J. (2025). The role of credulity in failed problem solving. In A. N. Wendt, D. V. Holt & L. von Stockhausen (Eds.), Komplexität und Problemlösen. Festschrift für Joachim Funke zum 70. Geburtstag (pp. 79–100). University of Heidelberg Press.
- Gilbert, D. T. (1991). How mental systems believe. American Psychologist, 46(2), 107–119. https://doi.org/10.1037/0003-066X.46.2.107
0 reacties