Een discussie die al honderd jaar woedt in de sociale wetenschappen gaat over de vraag hoe groot de invloed van genen en omgevingen zijn op menselijke eigenschappen, gedraging, psychiatrische stoornissen en medische problemen. Deze discussie wordt vaak aangeduid als het nature versus nurture (ofwel aanleg versus opvoeding) debat. Dit debat wordt niet alleen in de wetenschap maar ook in populaire media gevoerd en leken doen er natuurlijk vaak enthousiast aan mee. Centraal in dit debat staan vaak de zogenaamde tweelingonderzoeken. Deze worden vaak gezien als overtuigende natuurlijke experimenten die de afzonderlijke invloed van genen en opvoeding aantonen. En ze worden vaak geciteerd als overtuigend bewijs van de grote invloed van genen op persoonskenmerken als intelligentie en persoonlijkheid. Maar er is groeiende kritiek op de juistheid van deze conclusies omdat er veel problemen zijn in en rondom tweelingonderzoeken. Een recent boek van Joseph (2015) legt in detail uit wat de vele problemen met tweelingonderzoeken zijn.
Twee soorten tweelingen, twee soorten tweelingonderzoek
Er zijn twee soorten tweelingen: eeneiige (monozygote) tweelingen (MZ) die genetisch 100% identiek zijn en twee-eiige (niet identieke) tweelingen 50% van hun genetisch materiaal gemeenschappelijk hebben. Er zijn ook twee soorten tweelingonderzoek: onderzoek waarbij de tweelingen in hetzelfde gezin zijn opgevoed (Reared Together) en onderzoek waarbij de tweelingen in verschillende gezinnen zijn opgevoed nadat zij bij hun geboorte van elkaar gescheiden zijn (Reared Apart). Vooral dit laatste type onderzoek wordt vaak aangehaald als sterk bewijs van de grote invloed van genen op intelligentie en andere persoonskenmerken.
Problemen in de Reared Apart tweelingonderzoeken
Ondanks de grote invloed van de Reared Apart (RA) onderzoeken zijn er maar zeer weinig van dit soort onderzoeken uitgevoerd en deze zijn volgens Joseph alle problematisch in verschillende opzichten. Er zijn 3 klassieke RA studies, uitgevoerd tussen 1937 en 1965 en er is een meer recente, zeer invloedrijke studie, The Minnesota Study of Twins Reared Apart (MISTRA; Bouchard et al., 1990). Joseph beschrijft vele fouten en problemen in deze studies. Een belangrijk probleem in de klassieke studies is dat inmiddels aangetoond is dat de meeste van de tweelingen een deel van de tijd gezamenlijk zijn opgevoed, frequent contact met elkaar hadden en een intense emotionele band met elkaar hadden. De mate van scheiding was dus veel beperkter dan gesuggereerd. Bovendien is aangetoond dat, zelfs wanneer tweelingen in verschillende gezinnen werden opgevoed, zij meestal in zeer vergelijkbare culturele en socio-economische omstandigheden en vaak ook in dezelfde geografische gebieden opgroeiden.
Dit soort problemen kleefde ook aan de invloedrijke MISTRA studie die bovendien veel statistische en methodologische problemen had. Een extra probleem was dat MISTRA-onderzoekers stelden dat critici moesten bewijzen dat hun kritiek terecht was maar tegelijkertijd deze critici toegang tot hun ruwe data weigerden. Verder rapporteerden de MISTRA onderzoekers niet de volledige correlatietabellen met betrekking tot IQ terwijl zij dat wel deden voor niet-IQ-factoren. Dit terwijl IQ de primaire focus van hun onderzoek was.
Problemen in de Reared Together tweelingonderzoeken
Ook het Reared Together onderzoek kent problemen. Een centrale premisse in dit type onderzoek is de veronderstelling dat tweelingen die tezamen zijn opgevoed, dezelfde opvoeding hebben gehad en dus aan dezelfde omgevingsinvloeden zijn blootgesteld. Gebaseerd op deze premisse concludeert men dan dat als identieke tweelingen meer op elkaar lijken (in persoonlijkheid, IQ, psychiatrische stoornissen, e.d.) dit veroorzaakt moet zijn door de genen aangezien de opvoeding identiek zou zijn. Het probleem is dat de gelijke opvoedingspremisse niet klopt. Er is aangetoond dat identieke tweelingen veel meer blootstaan een gelijke behandeling en opvoeding dan niet-identieke tweelingen. Binnen de logica van de onderzoekers zou je dus even goed kunnen concluderen dat de grotere overeenkomst tussen identieke tweelingen in persoonskenmerken in belangrijke mate wordt bepaald door omgevingsfactoren.
Dit allemaal gezegd hebbend, is er nog een probleem. Alle tweelingstudies zijn correlationeel van aard. Zoals bekend kunnen op basis van correlationele onderzoeken geen conclusies over causaliteit getrokken worden. Indien genen geïdentificeerd zouden zijn voor kenmerken als IQ of persoonlijkheid dan zou dit wel bewijs voor de causale invloed van genen zijn. Maar decennialang onderzoek heeft dergelijke relaties nog niet opgeleverd.
Reflectie
Over dit onderwerp valt veel meer te zeggen (zie bijvoorbeeld hier en hier). Wat ik hier nadrukkelijk niet heb willen beweren is dat genen niet belangrijk zijn. Integendeel. Genen zijn enorm belangrijk. Genen spelen een hoofdrol in de evolutie van soorten en ze zijn ook essentieel voor ieder individu. Maar het idee dat de afzonderlijke invloed van genen op kenmerken te bepalen is, is dubieus, laat staan dat we al weten hoe groot die invloed is.
Het nature versus nurture debat is achterhaald. We moeten nu spreken van het nature via nurture debat. Hoe wij ons ontwikkelen is afhankelijk van de interactie van onze genen met onze omgevingen. Dit betekent dat zowel omgeving als genen een onmisbare rol in de ontwikkeling van al onze kenmerken spelen. Mijn suggestie is dus om je niet te snel te laten overtuigen wanneer mensen roepen dat intelligentie (of iets anders) grotendeels genetisch bepaald is want “dat blijkt uit de tweelingonderzoeken.”
0 reacties