In veel contexten zie je mensen die gemotiveerd zijn door externe prikkels: ze streven naar beloningen, willen kritiek vermijden of voldoen aan verwachtingen van anderen. Hun motivatie komt niet van binnenuit, maar is afhankelijk van druk, controle of de wens om goedkeuring te krijgen. De zelfdeterminatietheorie (ZDT) noemt dit mensen met een gecontroleerde oriëntatie (CO). Voor hen is gedrag vooral extern gemotiveerd: aangestuurd door straf, beloningen, druk of sociale normen. Tegelijk blijkt uit onderzoek dat niet een controlerende motivatiestijl maar juist autonomie-ondersteuning essentieel is voor kwalitatief goede motivatie. Een belangrijke vraag is: hoe ondersteun je autonomie bij mensen die van nature juist sterk op externe prikkels gericht zijn? De praktijk leert dat bij gecontroleerde motivatie dezelfde autonomie-ondersteunende benadering soms direct positief ontvangen wordt, en soms weerstand oproept. Dit artikel onderzoekt hoe dat komt, welke rol context speelt, en hoe je autonomie-ondersteuning effectief kunt afstemmen op mensen met een CO.
Causale oriëntaties: waar motivatie haar oorsprong vindt
De Causale Oriëntaties Theorie (COT; Deci & Ryan, 1985), een mini-theorie binnen de ZDT, beschrijft stabiele neigingen in hoe mensen hun gedrag reguleren. Ze ontwikkelen zich over langere tijd, op basis van ervaringen met sociale contexten zoals ouders, leraren, coaches of leidinggevenden.
Een autonome oriëntatie (AO) betekent dat gedrag voortkomt uit interesse, waarden of persoonlijke doelen. Een gecontroleerde oriëntatie (CO) houdt in dat gedrag vooral gericht is op het voldoen aan externe eisen of het vermijden van afkeuring. De onpersoonlijke oriëntatie, waarbij gedrag zinloos of buiten eigen controle aanvoelt, blijft hier buiten beschouwing. Ter verduidelijking: Een causale oriëntatie is dus te zien als een stabiele, individuele neiging (een persoonlijkheidspatroon). Een gecontroleerde oriëntatie is dus een stabiele neiging om het eigen gedrag te laten bepalen door externe en interne druk, terwijl gecontroleerde motivatie een toestand van het ervaren van externe en/of interne druk is.
We zoemen nu in op de gecontroleerde oriëntatie. Mensen met een CO zijn vaak gewend aan druk, verwachtingen en beloningen. Hun zelfbeeld hangt geregeld samen met hoe goed ze presteren. Ze willen het goed doen, maar vooral in de ogen van anderen. Fouten zien zij als bedreigend, omdat die kunnen afdoen aan hoe ze door anderen gewaardeerd of beoordeeld worden.
Verschillende reacties op autonomie-ondersteuning
Autonomie-ondersteuning omvat elementen zoals het bieden van keuzes, het vragen naar iemands perspectief, het geven van duidelijke, informatieve uitleg, en het vermijden van controlerende taal. Hoewel mensen met een CO niet vanzelfsprekend openstaan voor autonomie-ondersteuning, laat onderzoek zien dat zij daar onder bepaalde voorwaarden toch positief op kunnen reageren. Een meta-analyse van autonomie-ondersteunende interventies (Su & Reeve, 2011) laat zien dat zulke interventies ook effectief zijn bij CO-georiënteerden, zij het in mindere mate dan bij AO-georiënteerden.
- Soms zijn ze direct ontvankelijk voor autonomie-ondersteuning, vooral wanneer deze goed aansluit bij hun behoefte aan competentie. Duidelijke uitleg, overzichtelijke keuzemogelijkheden of structuur in verwachtingen helpen hen hun externe doelen beter te bereiken. Dit leidt vaak tot gecontroleerde vormen van internalisatie, zoals introjectie — waarbij iemand iets doet vanuit plichtsgevoel of om waardering te behouden — in plaats van tot echt autonome motivatie (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste et al., 2012). Die motivatie is niet autonoom, maar wel psychologisch stabieler dan zuiver externe druk.
- Tegelijkertijd is het mogelijk dat autonomie-ondersteuning juist defensiviteit oproept (Knee et al., 2000). Mensen met een CO bouwen hun zelfbeeld vaak op rond externe bevestiging. Een uitnodiging tot zelfsturing of reflectie kan dan voelen als risico: wat als ik faal? Om zichzelf te beschermen, sluiten ze zich af of minimaliseren ze de uitdaging. Ook kan reactantie optreden: een negatieve, defensieve reactie wanneer autonomie-ondersteuning als schijnkeuze of verkapte druk wordt ervaren. Bijvoorbeeld als iemand ruimte krijgt om iets te kiezen, maar vervolgens kritiek ontvangt op het resultaat. Zulke inconsistenties versterken het gevoel van manipulatie en ondermijnen het vertrouwen in de ander.
De rol van contextuele duidelijkheid
Of autonomie-ondersteuning leidt tot acceptatie of weerstand, hangt sterk af van hoe helder en coherent de context is. In ambigue situaties, waarin verwachtingen vaag zijn of communicatie niet consistent is, grijpen mensen sneller terug op hun causale oriëntatie. Dit is niet alleen theoretisch, maar ook empirisch onderbouwd. Recent werk van Vansteenkiste en Ryan (2013) en Haerens et al. (2015) laat zien dat de effectiviteit van autonomie-ondersteuning mede afhangt van hoe duidelijk en geloofwaardig die wordt aangeboden. Inconsistente signalen – bijvoorbeeld wanneer de ene interactie ondersteunend is en de volgende controlerend – versterken wantrouwen en defensiviteit bij mensen met een CO. Wanneer autonomie-ondersteuning daarentegen helder, structureel en competentie-ondersteunend wordt ingezet, neemt de kans toe dat iemand met een CO deze als functioneel ervaart. Die reactie is geen volledige verschuiving naar autonome motivatie, maar eerder een tijdelijke of gedeeltelijke opening naar meer vrijwilligheid.
Oriëntatieverandering: wenselijk, maar niet vanzelfsprekend
Autonome motivatie leidt in veel contexten tot betere prestaties, meer welzijn en grotere volharding. Het ligt dus voor de hand om een autonome oriëntatie wenselijk te vinden. Tegelijk zijn causale oriëntaties meestal relatief stabiele patronen: gevormd door jarenlange ervaringen en slechts in beperkte mate veranderbaar op korte termijn. Hoewel onderzoek suggereert dat causale oriëntaties in de loop van de tijd kunnen verschuiven onder invloed van langdurige autonomie-ondersteuning (Blevins et al., 2015; Hagger en Hamilton, 2020), is het niet realistisch – en vaak ook niet wenselijk – om directe verandering van iemands oriëntatie als primair doel te stellen. Belangrijker is het om contexten te creëren waarin mensen positieve ervaringen opdoen met zelfsturing. Vanuit die ervaringen kunnen zij geleidelijk autonomie als minder bedreigend gaan ervaren. Daarmee ontstaat ruimte voor meer zelfbepaalde motivatie, ook als de onderliggende oriëntatie voorlopig weinig of niet verandert.
Hoe autonomie-ondersteuning effectief te maken
Autonomie-ondersteuning is universeel waardevol en essentieel voor ieders psychologisch welzijn. De basisprincipes van deze ondersteuning – zoals het erkennen van gevoelens, het bieden van keuzes en het geven van een rationale – blijven overal gelden. Wat echter verandert, is de strategische volgorde en het accent, vooral bij personen met een CO (of een onpersoonlijke oriëntatie). Bij personen met een CO wordt het gedrag gereguleerd door externe druk of interne dwang. Zij zijn geneigd om de omgeving als controlerend te interpreteren, waardoor pure autonomie-ondersteuning in eerste instantie als bedreigend kan worden ervaren. De aanbevolen praktijk is daarom om te beginnen bij het fundament:
- Start met structuur en competentie-ondersteuning: Begin met het bieden van duidelijke verwachtingen, voorspelbare kaders en overzichtelijke stappen (structuur). Structuur is essentieel voor competentie-ondersteuning omdat het houvast biedt: het verheldert niet alleen wat er verwacht wordt, maar vooral hoe men succesvol kan zijn. Door de route naar het doel inzichtelijk te maken, faciliteert structuur effectief handelen en voedt het direct het gevoel van bekwaamheid. Het bieden van deze structuur vindt plaats op een niet-dwingende manier. Dit is cruciaal om het gevoel van onzekerheid, angst en ineffectiviteit (vaak geassocieerd met de onpersoonlijke oriëntatie) te verminderen.
- Kweek verbondenheid: Werk tegelijkertijd aan het opbouwen van een veilige en niet-oordelende relatie (verbondenheid). Dit creëert de psychologische veiligheid die essentieel is, zeker voor mensen die gevoelig zijn voor druk en oordeel. Wanneer iemand zich onvoorwaardelijk gerespecteerd voelt, neemt de angst voor afwijzing – en daarmee de noodzaak voor defensief gedrag – af. Het ontstane vertrouwen maakt het minder bedreigend om open te staan voor zelfreflectie en nieuwe verantwoordelijkheden. De behoefte aan verbondenheid en de steun van significante anderen zijn daarmee fundamenteel voor de internalisatie van waarden; mensen adopteren makkelijker gedrag van diegenen bij wie ze zich veilig voelen.
- Bouw autonomie geleidelijk op: voeg pas daarna stapsgewijs keuzemogelijkheden en zelfregie (autonomie) toe. Autonomie-ondersteuning werkt het beste en bevordert de meest volledige internalisatie wanneer er al een basis van competentie en verbondenheid is. Hierbij is het essentieel dat keuzes en zelfregie altijd worden ingebed in een helder kader en worden voorzien van een betekenisvolle rationale.
De ZDT stelt dat de bevrediging van de drie psychologische basisbehoeften (autonomie, competentie, verbondenheid) essentiële voedingsstoffen zijn voor psychologische groei, integriteit en het welzijn. De aanbevolen sequentiële aanpak is daarom een herstellende strategie die de behoeften in de juiste volgorde aanpakt om het internalisatieproces te faciliteren. Consistentie en Geloofwaardigheid: Essentieel is dat autonomie-ondersteuning niet alleen binnen één interactie geloofwaardig moet zijn, maar ook binnen de bredere context waarin iemand functioneert. Wanneer de ene begeleider autonomie biedt en de andere vooral controlerend optreedt, ondermijnt die ambiguïteit (ruis) het effect van zelfs goedbedoelde ondersteuning. Congruentie binnen teams, organisaties of gezinscontexten is noodzakelijk en versterkt het vertrouwen dat autonomie écht wordt ondersteund.
Slotwoord
Autonomie-ondersteuning vereist maatwerk. Bij personen met een gecontroleerde oriëntatie zijn timing, duidelijkheid en sequentie belangrijk.
De aanbeveling is om te mikken op deze volgorde: Competentie (structuur) Verbondenheid Autonomie.
Het eerste doel is niet om hun gecontroleerde oriëntatie te veranderen, maar om een omgeving en taken aan te bieden die hun defensieve patroon doorbreken, waardoor zij zélf kunnen ontdekken dat autonome regulatie – de meest vitale vorm van menselijk functioneren – geen bedreiging is, maar een bron van kracht.
Literatuur
- Blevins, C. E., Banes, K. E., Walker, D. D., Stephens, R. S., & Roffman, R. A. (2016). The relationship between general causality orientation and treatment outcome among marijuana-dependent adults. Addictive behaviors, 53, 196–200. https://doi.org/10.1016/j.addbeh.2015.10.021
- Cheon, S. H., Reeve, J., & Song, Y. (2020). Recommending goals and supporting needs: Adopting an integrative approach to motivation in the classroom. Contemporary Educational Psychology, 60, 101827. https://doi.org/10.1016/j.cedpsych.2019.101827
- Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human behavior. Plenum. https://doi.org/10.1007/978-1-4899-2271-7
- Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The “what” and “why” of goal pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological Inquiry, 11(4), 227–268. https://doi.org/10.1207/S15327965PLI1104_01
- Gagné, M. (2003). The role of autonomy support and autonomy orientation in prosocial behavior engagement. Motivation and Emotion, 27(3), 199–223. https://doi.org/10.1023/A:1025007614869
- Knee, C. R., Lonsbary, C., Canevello, A., & Hockemeyer, J. (2000). Self-determination and defensive coping. Journal of Research in Personality, 34(1), 115–126. https://doi.org/10.1006/jrpe.1999.2266
- Haerens, L., Aelterman, N., Vansteenkiste, M., et al. (2015). The role of teachers’ motivation and emotions in classroom dynamics. Contemporary Educational Psychology, 42, 15–25. https://doi.org/10.1016/j.cedpsych.2015.03.002
- Hagger, M. S., & Hamilton, K. (2020). General causality orientations in self-determination theory: Meta-analysis and test of a process model. European Journal of Personality, 35(5), 710-735. https://doi.org/10.1177/0890207020962330
- Reeve, J., Cheon, S. H., & Jang, H. R. (2020). Autonomy-supportive teaching in practice: How to help students develop a motivational resource. Educational Psychologist, 55(1), 57–69. https://doi.org/10.1080/00461520.2019.1702451
- Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2010). Parental psychological control: A review and agenda for future research. Developmental Review, 30(1), 74–99. https://doi.org/10.1016/j.dr.2009.11.001
- Su, Y. L., & Reeve, J. (2011). A meta-analysis of the effectiveness of intervention programs designed to support autonomy. Educational Psychology Review, 23(1), 159–188. https://doi.org/10.1007/s10648-010-9142-7
- Vansteenkiste, M., & Ryan, R. M. (2013). On psychological growth and vulnerability: Basic psychological need satisfaction and need frustration as a unifying principle. Journal of Psychotherapy Integration, 23(3), 263–280. https://doi.org/10.1037/a0032359


0 reacties