“Wie ben ik?” Het is misschien wel de oudste en meest indringende vraag die mensen zich kunnen stellen. Ze klonk al in het oude Griekenland, waar boven de tempel van Apollo in Delphi de woorden Gnothi Seauton – ken uzelf – waren gegrift. In een vorig artikel besprak ik waarom groepsgemiddelden misleidend zijn en zelden het individu accuraat representeren. In dit artikel bouw ik hierop verder en introduceer ik het idee van de dynamische mens.
Zoeken naar onze stabiele kern
Door de eeuwen heen heeft de zoektocht naar zelfkennis vaak de vorm aangenomen van een speurtocht naar een stabiele kern: onze ware aard, onze persoonlijkheid, onze intelligentie. We willen weten wie we zijn, zodat we weten wat we kunnen verwachten. In onze cultuur is dit statische mensbeeld diep verankerd. We gebruiken taal die een onveranderlijkheid suggereert: “Ik ben analytisch,” of “Zij is ongemotiveerd.” Dit perspectief biedt een gevoel van voorspelbaarheid, maar komt met een hoge prijs. Wanneer we falen, zeggen we: “Ik ben gewoon niet goed in wiskunde.” Wanneer we inconsistent zijn, oordelen we: “Ik heb geen discipline.” Deze labels lijken veiligheid te bieden, maar ze leiden tot rigide zelfbeelden en het pijnlijke gevoel vast te zitten: “Zo ben ik nu eenmaal.” De wetenschap is de afgelopen decennia echter bezig geweest dit statische beeld te ontmantelen. Moderne onderzoeksmethoden tonen aan dat menselijke eigenschappen niet vastliggen, maar voortdurend fluctueren en ontwikkelen in wisselwerking met de context. We zijn geen vaste entiteiten; we zijn dynamische systemen. Dit artikel verkent waarom we zo hardnekkig vasthouden aan de illusie van stabiliteit, wat de wetenschap ons leert over onze dynamische aard, en hoe dit inzicht leidt tot meer realisme, mildheid en vermogen.
De llusie van stabiliteit en het statische mensbeeld
De traditionele psychologie ging er lang van uit dat persoonlijkheid en intelligentie vanaf de volwassenheid grotendeels stabiel waren. Persoonlijkheid werd gezien als de interne oorzaak van gedrag. Deze intuïtieve neiging om te geloven dat er een vaste, onveranderlijke kern (een ‘essentie’) is die ons gedrag bepaalt, wordt psychologisch essentialisme genoemd (Gelman, 2003). Essentialisme is de neiging om te geloven dat categorieën (zoals ‘intelligent’ of ‘extravert’) worden bepaald door een onderliggende, vaste oorzaak. Dit statische beeld beperkt zich niet tot eigenschappen; het definieert ook hoe we naar onze levensloop kijken.
In onze cultuur heerst een hardnekkig idee dat de menselijke levensloop een voorspelbare boog volgt: we groeien op, bereiken een piek in onze volwassenheid, en daarna begint een onvermijdelijke stagnatie of achteruitgang. We zijn ‘over de heuvel’. Deze Heuvelmindset is een krachtig cultureel script dat uitgaat van een eindpunt in onze ontwikkeling. De keerzijde van dit statische beeld is pijnlijk. Het leidt enerzijds tot stagnatie en gelatenheid. Als we geloven dat onze capaciteiten vastliggen, zien we inspanning als zinloos en gaan we uitdagingen uit de weg (‘Ik kan het toch niet’). Anderzijds, wanneer we problemen ervaren of toch proberen te veranderen, benaderen we ze vaak vanuit een defectmodel. We proberen onszelf (of anderen) te ‘repareren’ alsof we machines zijn met defecte onderdelen. In beide gevallen beseffen we onvoldoende dat menselijk functioneren niet mechanisch is, maar cyclisch: we reageren op onze context, beïnvloeden die, en leren ervan – of blijven steken in herhaling als de terugkoppeling stagneert.
De realiteit van dynamiek: fluctuatie en ontwikkeling
Het idee van een stabiele persoonlijkheid en een eindige ontwikkeling is radicaal ondermijnd door modern onderzoek. De realiteit van de menselijke psychologie is dynamisch, gekenmerkt door zowel korte-termijn fluctuatie als lange-termijn ontwikkeling.
* Fluctuatie: Iedere dag anders
Wanneer we mensen niet één keer meten, maar hen intensief volgen over tijd – bijvoorbeeld via experience sampling, waarbij mensen via hun smartphone meerdere keren per dag rapporteren hoe ze zich voelen en gedragen – krijgen we een heel ander beeld te zien. We zien geen stabiliteit, maar voortdurende fluctuatie – een patroon dat het fluctuatieprincipe illustreert: menselijk functioneren verandert onophoudelijk, zelfs binnen één persoon over korte tijd. Onderzoeker William Fleeson heeft deze dynamiek empirisch in kaart gebracht. Hij introduceerde een cruciaal onderscheid tussen Traits (trekken) en States (toestanden) (Fleeson, 2001; Fleeson & Law, 2015). Een Trait (bijvoorbeeld ‘extraversie’) is niet een vaste eigenschap, maar slechts het statistische gemiddelde van iemands momentane States. Fleeson’s onderzoek leidde tot een baanbrekende conclusie: de variatie binnen één persoon over tijd (Intra-Individuele Variatie, IAV) is vaak net zo groot, of zelfs groter, dan de gemiddelde verschillen tussen verschillende mensen (Inter-Individuele Variatie, IEV). Dit betekent dat je op dinsdagochtend psychologisch meer kunt verschillen van jezelf op maandagmiddag, dan dat je gemiddeld verschilt van je buurman. Zelfvertrouwen, motivatie en gedrag fluctueren aanzienlijk. Zelfs emoties – die we vaak als puur innerlijk beschouwen – ontstaan in de interactie tussen ons, onze doelen en de omgeving.
* Ontwikkeling: levenslange wording
De dynamiek beperkt zich echter niet tot korte-termijn fluctuaties rond een stabiel gemiddelde. Het tweede cruciale inzicht is dat onze psychologische systemen zelf veranderen over tijd. De noodzaak om deze dynamiek centraal te stellen werd krachtig bepleit door psycholoog Peter Molenaar (2004). In zijn ‘Manifest voor een Idiografische Wetenschap‘ benadrukte hij het concept niet-stationariteit: de processen die ons gedrag sturen zijn niet stabiel, maar evolueren naarmate we leren en ervaringen opdoen. Omdat mensen veranderen (niet-stationair zijn) en van elkaar verschillen (heterogeen zijn), zijn groepsdata fundamenteel ongeschikt voor het begrijpen van individuele ontwikkeling (de ergodische fout). Dit dynamische mensbeeld, ondersteund door inzichten in neuroplasticiteit (het vermogen van het brein om te veranderen) en Complexe Adaptieve Systemen, biedt een radicaal alternatief voor de Heuvelmindset. Het nodigt ons uit tot een Levenslange Progressiemindset: het besef dat groei geen eindpunt heeft. Het leven is een proces van voortdurende wording.
Waarom de mythe standhoudt: cognitieve valkuilen
Als we zo dynamisch zijn, waarom ervaren we onszelf en anderen dan als stabiel? Het antwoord ligt in hoe ons brein informatie verwerkt en in de taal die we gebruiken.
* De Fundamentele Attributiefout
Een van de krachtigste cognitieve valkuilen is de Fundamentele Attributiefout (FAE) (Ross, 1977). Dit is de systematische neiging om het gedrag van anderen toe te schrijven aan hun persoonlijkheid of karakter, terwijl we de invloed van de situatie onderschatten. Als een collega te laat komt, denken we snel: “Hij is laks.” We overwegen zelden dat er misschien een file was of een crisis thuis. We maken deze fout deels omdat de persoon de ‘figuur’ is en de context de onzichtbare ‘achtergrond’. Bovendien zien we mensen vaak maar in één type situatie (bijvoorbeeld een collega alleen op het werk), waardoor de illusie versterkt wordt dat hun gedrag in die situatie hun ‘ware aard’ weerspiegelt.
* De valkuil van taal en labels
Onze taal dwingt ons ook in een statisch keurslijf. We gebruiken voortdurend het werkwoord ‘zijn’ om onszelf en anderen te beschrijven (“Ik ben intelligent”, “Jij bent een introvert”). Dit ‘ik-ben-denken’ verstijft ons zelfbeeld. Deze verstikkende dynamiek speelt ook bij psychologische labels. Laura Batstra, hoogleraar Orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen, analyseert kritisch hoe het gebruik van labels als ADHD of autisme het zicht op dynamiek blokkeert (Pisl et al., 2025). Zij wijst op drie belangrijke gevaren:
- Reïficatie: We gaan een abstract concept (het label) zien als een concreet, fysiek ding dat zich in de persoon bevindt. We zeggen: “Hij heeft ADHD”, alsof het een virus is, in plaats van een beschrijving van gedrag in een context.
- Schijnverklaringen (Tautologie): Het label wordt ten onrechte gebruikt als verklaring voor het gedrag dat het beschrijft (“Hij is druk omdat hij ADHD heeft”). Het label verklaart niets over de oorzaken van dat gedrag in de specifieke situatie.
- Medicalisering: De neiging om normale variatie in menselijk gedrag te zien als medische problemen. Dit leidt de aandacht af van de context en interactie.
Deze labels fixeren het ‘probleem’ in het individu en verminderen het geloof in verandering.
Van “Wie ben ik?” naar “Hoe werkt dit (en hoe komen we vooruit)?”
De verschuiving van een statisch naar een dynamisch mensbeeld vraagt om een andere manier van kijken. Het nodigt ons uit om de centrale vraag te herformuleren. Niet langer de essentialistische vraag “Wie ben ik?”, maar de functionele en handelingsgerichte vragen: “Hoe werkt dit in deze context?” en “Hoe komen we vooruit?” Dit nieuwe paradigma, bekend als Interactionisme, stelt dat gedrag niet voortkomt uit vaste interne eigenschappen, maar ontstaat in de dynamische wisselwerking tussen de persoon en de context.
Dit idee is niet nieuw; psycholoog Kurt Lewin stelde al in de jaren ’30 dat gedrag een functie is van de persoon en de omgeving (B = f(P,E)) (Lewin, 1936). We zijn geen passieve camera’s die de werkelijkheid registreren, maar actieve systemen die voortdurend in wisselwerking zijn met hun omgeving. Dit interactionisme wordt concreet in modellen zoals het PTSI-model (Persoon-Taak-Situatie Interactie), zoals beschreven door Robert J. Sternberg (2025). Het PTSI-model stelt dat menselijk functioneren (zoals motivatie of creativiteit) niet voorspelbaar is door alleen naar de persoon te kijken. Het ontstaat in de unieke interactie tussen de Persoon (hun doelen, vaardigheden op dat moment), de eisen van de Taak (complex, nieuw, routineus) en de bredere Situatie (cultuur, ondersteuning, tijdsdruk) (lees meer). Cruciaal is dat deze interactie niet-lineair is. Dit betekent dat het geheel anders is dan de som der delen, en dat kleine veranderingen in de taak of situatie onverwacht grote effecten kunnen hebben op het functioneren. Dit illustreert waarom groepstrends individuele dynamiek kunnen verhullen.
Neem feedback. Op groepsniveau laat onderzoek zien dat positieve feedback meestal motiverend werkt. Maar dat gemiddelde verbergt een opvallend patroon. Voor beginners in een taak kan positieve feedback inderdaad helpen. Maar voor ervaren experts die aan complexe taken werken, blijkt juist kritische en specifieke feedback motiverender – terwijl algemene lof hen zelfs kan demotiveren. Dit is een voorbeeld van Simpson’s paradox: een statistisch effect waarbij een trend in subgroepen omkeert ten opzichte van het groepsgemiddelde. Wat ‘werkt’ hangt dus niet af van het gemiddelde, maar van de specifieke interactie tussen de persoon, de taak en de situatie. De groepstrend zegt niets over wat werkt voor deze persoon, in deze taak, op dit moment – de kern van het dynamisch perspectief. Bovendien heeft elke interactie een cumulatief effect. De ‘P’ (Persoon) in het model is geen statische variabele. We nemen onze ervaringen mee naar de volgende situatie, waardoor onze vaardigheden, doelen en reactiepatronen evolueren.
Zodra we onszelf begrijpen als dynamische systemen, verandert onze verhouding tot falen, frustratie en succes. Een mislukking is geen teken van een defect, maar een leerervaring of een tijdelijke mismatch binnen de interactie. Een stemmingsdip is geen inherente zwakte, maar een tijdelijke toestand in een zelfregulerend systeem – een systeem dat zichzelf bijstuurt op basis van feedback, zoals een thermostaat die reageert op temperatuur.
De winst van een dynamisch perspectief
Het loslaten van de illusie van stabiliteit is niet alleen wetenschappelijk accurater, het is ook bevrijdend. Het dynamische perspectief biedt drie concrete voordelen voor ons denken en handelen: realisme, mildheid en vermogen.
- Realisme: Omdat het de complexiteit van menselijk gedrag erkent en verklaart waarom we niet altijd zijn wie we denken te zijn. Het helpt ons te accepteren dat inconsistentie geen hypocrisie is, maar een inherente eigenschap van hoe we functioneren in een veranderende wereld. Het dwingt ons de context serieus te nemen.
- Mildheid: Omdat het onze fluctuaties normaliseert en harde oordelen vervangt door begrip. Wie accepteert dat gedrag fluctueert, hoeft zichzelf minder streng te beoordelen. Inconsistentie is geen fout, maar een teken van aanpassing. Het biedt ruimte voor zelfcompassie en begrip voor anderen.
- Vermogen: Omdat het de terugkoppelingsmechanismen blootlegt waarmee we onszelf en onze omgeving kunnen beïnvloeden. Zodra we begrijpen hoe de interactie tussen persoon, taak en situatie werkt, ontstaat de mogelijkheid om die dynamiek te benutten voor betekenisvolle progressie. We zitten niet vast; we kunnen blijven groeien in complexiteit en wijsheid.
Conclusie
Het statische mensbeeld, inclusief de Heuvelmindset, is een illusie, in stand gehouden door cognitieve valkuilen, onze taal en achterhaalde modellen. De realiteit is dat we voortdurend fluctueren en ons levenslang ontwikkelen. Terwijl we in ons dagelijks taalgebruik nog steeds vastzitten in “zo ben ik nu eenmaal”, laat de wetenschap zien dat deze zekerheid een illusie is. Deze stille revolutie in de wetenschap heeft echter nog nauwelijks ingang gevonden in de dagelijkse praktijk van onderwijs, management en hulpverlening. Het omarmen van de Dynamische Mens is essentieel om deze kloof te overbruggen. Dit dynamische perspectief sluit naadloos aan bij de progressiegerichte aanpak en modellen zoals het Cyclisch Model van Betekenisvolle Progressie, die expliciet maken hoe ontwikkeling ontstaat door de wisselwerking tussen individu en context over tijd, in plaats van het ‘fixen’ van individuen.
Het loslaten van de illusie van stabiliteit kan pijnlijk zijn, omdat het ons berooft van een vast anker. Maar het is ook bevrijdend. Als we geen vaste entiteiten zijn, zitten we ook niet vast. Niet wie je bent, maar hoe het werkt en hoe je vooruitkomt – dát is de vraag die ons werkelijk verder helpt.
Referenties
- Fleeson, W. (2001). Toward a structure- and process-integrated view of personality: Traits as density distributions of states. Journal of Personality and Social Psychology, 80(6), 1011–1027. https://doi.org/10.1037/0022-3514.80.6.1011
- Fleeson, W., & Law, M. K. (2015). Trait enactments as density distributions: The role of actors, situations, and observers in explaining stability and variability. Journal of Personality and Social Psychology, 109(6), 1090-1104. https://doi.org/10.1037/a0039517
- Gelman, S. A. (2003). The essential child: Origins of essentialism in everyday thought. Oxford University Press. Link naar Google Books
- Lewin, K. (1936). Principles of topological psychology. McGraw-Hill. Link naar Archive.org
- Molenaar, P. C. M. (2004). A manifesto on psychology as idiographic science: Bringing the person back into scientific psychology, this time forever. Measurement, 2(4), 201-218. https://doi.org/10.1207/s15366359mea0204_1
- Pisl, V., te Meerman, S., & Batstra, L. (2025). From Suffering to Disorders: Conceptual Analysis of Reification in Psychiatry. Philosophy, Psychiatry, & Psychology, 32(3). https://doi.org/10.1353/ppp.2025.a971232
- Ross, L. (1977). The intuitive psychologist and his shortcomings: Distortions in the attribution process. In L. Berkowitz (Ed.), Advances in experimental social psychology (Vol. 10, pp. 173-220). Academic Press. https://doi.org/10.1016/S0065-2601(08)60357-3
- Sternberg, R. J. (2025). PTSI: A Person × Task × Situation Interaction Theory of Creativity. The Journal of Creative Behavior, 59(2), e70010. https://doi.org/10.1002/jocb.70010


0 reacties