De afgelopen jaren is traumageïnformeerde zorg steeds vaker ingevoerd in de geestelijke gezondheidszorg, het onderwijs en de jeugdzorg. Het idee is eenvoudig: om mensen goed te helpen, moet je begrijpen welke traumatische ervaringen ze hebben meegemaakt. Deze benadering ziet trauma vaak niet alleen als één van de factoren die kunnen leiden tot psychische problemen, maar als hun kern. Het doel is om hertraumatisering te voorkomen en zorg beter af te stemmen op de cliënt. Pisl et al. (2025) onderzochten twee invloedrijke richtlijnen voor traumageïnformeerde zorg (SAMHSA, 2014) en Sweeney et al., 2018). Ze concluderen dat deze richtlijnen het begrip trauma steeds breder opvatten en het model presenteren als de vanzelfsprekende manier om psychisch leed te begrijpen. Volgens de auteurs brengt dat verschillende risico’s met zich mee.
De oprekking van het begrip “trauma”
De kern van de kritiek ligt in de definitie van trauma. De auteurs laten zien dat in de richtlijnen twee betekenissen van het woord trauma door elkaar worden gebruikt:
- Smal trauma verwijst naar ernstige, levensbedreigende gebeurtenissen die voldoen aan duidelijke diagnostische criteria, zoals oorlog, geweld of zware ongelukken.
- Breed trauma omvat vrijwel alle negatieve ervaringen die iemand kunnen schaden, zoals pesten, armoede, discriminatie of een moeilijke jeugd.
Het probleem is dat de onderzochte richtlijnen geen duidelijk onderscheid maken tussen deze twee vormen. Daardoor vervagen de grenzen tussen ernstig en minder ernstig leed. Zo lijkt het alsof de zware gevolgen van ernstig trauma gelden voor iedereen die iets moeilijks heeft meegemaakt. Dat effect wordt versterkt doordat het begrip trauma in de praktijk steeds ruimer wordt toegepast. Daardoor kan psychisch leed al snel binnen een trauma-kader worden geïnterpreteerd, ook wanneer er andere verklaringen voor de klachten aannemelijker zijn. In verschillende sectoren, zoals de zorg en het onderwijs, wordt soms verondersteld dat onder problematisch gedrag of stressreacties een traumatische ervaring schuilgaat, terwijl ook factoren als contextuele druk, ontwikkelingsfase of andere psychologische verklaringen een rol kunnen spelen.
Terminologische inflatie
De auteurs noemen dit een vorm van terminologische inflatie: het begrip trauma wordt steeds verder opgerekt, waardoor het tegelijk zeer ernstig en zeer algemeen wordt. Dat maakt het moeilijk om nog onderscheid te zien tussen mensen die een levensbedreigende ervaring hebben gehad en mensen die vooral tegenslag hebben gekend.
Het erkennen van sociale factoren zoals armoede of discriminatie is op zichzelf belangrijk, benadrukken de auteurs, maar het wordt problematisch als dit de enige lens wordt waardoor we naar menselijk leed kijken. Soms is het juist helpender om te focussen op veerkracht, copingmechanismen of sociale steun in plaats van op trauma.
Hoe de richtlijnen het trauma-denken vanzelfsprekend maken
De onderzoekers laten zien dat de richtlijnen zélf bijdragen aan het beeld dat traumageïnformeerde zorg de vanzelfsprekende manier is om psychisch leed te begrijpen. Die vanzelfsprekendheid ontstaat op drie manieren:
- Ze presenteren de trauma-blik als de enige werkelijkheid: Ze beschrijven het model niet als één van meerdere mogelijke perspectieven, maar als een objectieve weergave van de werkelijkheid. Zo ontstaat een cirkelredenering: “Trauma is overal, dus we hebben traumageïnformeerde zorg nodig.” Maar die conclusie volgt alleen als je eerst hebt besloten om alles als trauma te interpreteren.
- Ze schetsen valse tegenstellingen: De keuze wordt vaak voorgesteld als zwart-wit: óf je bent traumageïnformeerd (goed en empathisch), óf je hoort bij het oude systeem (onwetend en schadelijk). Daarbij wordt over het hoofd gezien dat aanbevelingen als veiligheid, respect en samenwerking algemene kenmerken van goede zorg zijn, niet exclusief voor het trauma-model.
- Ze verspreiden actief het brede trauma-verhaal: De richtlijnen moedigen aan om hulpverleners en cliënten te trainen in een brede trauma-blik. Daarin worden niet alleen persoonlijke gebeurtenissen, maar soms ook maatschappelijke omstandigheden – zoals armoede, racisme en kolonialisme – als mogelijke trauma’s beschreven. Cliënten worden vaak standaard gescreend op trauma, en ervaringsdeskundigen krijgen een bijzondere autoriteit. Dat kan waardevol zijn: zij weten uit eigen ervaring hoe herstel kan verlopen. Tegelijkertijd waarschuwen de auteurs dat dit ook eenzijdig kan uitpakken wanneer vooral mensen worden gehoord die zich expliciet als traumaslachtoffer identificeren – want niet iedereen beleeft moeilijke ervaringen als traumatisch, en niet iedereen wil zich als slachtoffer laten bestempelen.
Deze drie patronen maken aannemelijk dat het trauma-denken aan terrein wint. Beleidsstukken, trainingen en organisaties nemen de taal van traumageïnformeerde zorg over, vaak zonder dat eerst is onderzocht hoe effectief en toepasselijk die aanpak in hun context is.
Risico’s van een te breed trauma-begrip
Wanneer het begrip trauma zo breed wordt dat ook maatschappelijke problemen eronder vallen, schuift het model richting politiek en ideologie. Dat leidt tot het eerste risico:
- Politisering van de zorg: Door thema’s als racisme, kolonialisme en armoede expliciet als trauma te benoemen, krijgt de zorg een ideologisch karakter. Dat kan spanningen veroorzaken tussen hulpverleners en cliënten met verschillende culturele of politieke achtergronden.
- Afnemende veerkracht: Als we te snel en te breed het etiket trauma plakken, kunnen mensen zichzelf vooral als slachtoffer gaan zien. Dat kan hun gevoel van eigen regie ondermijnen en een cultuur van kwetsbaarheid in de hand werken.
- Iatrogene schade (behandelingsschade): Iatrogene schade betekent schade die onbedoeld wordt veroorzaakt door een behandeling of interventie. Zo kan het herhaaldelijk vragen naar mogelijke trauma’s bij cliënten die geen ernstig trauma hebben meegemaakt juist spanning of overbelasting oproepen.
- Verlies aan diversiteit in benaderingen: Er bestaan veel andere manieren om psychisch leed te begrijpen en te behandelen, zoals herstelgerichte zorg, cognitieve gedragstherapie, oplossingsgerichte of progressiegerichte benaderingen. Als het trauma-model tot universele standaard wordt verheven, kan die diversiteit verdwijnen — en daarmee ook maatwerk en keuzevrijheid voor cliënten.
Wat de auteurs voorstellen
De auteurs stellen geen nieuw model voor, maar pleiten voor meer precisie en toetsing. Ze adviseren om:
- duidelijk onderscheid te maken tussen ernstig en minder ernstig trauma,
- de effectiviteit en mogelijke bijwerkingen van traumageïnformeerde zorg beter te onderzoeken,
- en de trauma-lens te gebruiken als één van meerdere perspectieven, niet als het enige verklaringskader voor psychisch leed.
Ze roepen op tot verder wetenschappelijk onderzoek om te bepalen voor wie traumageïnformeerde zorg het meest helpend is, onder welke voorwaarden het werkt, en of er ook onbedoelde negatieve effecten optreden, zoals het versterken van gevoelens van hulpeloosheid.
Conclusie: een oproep tot nuance
Het artikel van Pisl et al. laat zien dat de groei van het trauma-denken gepaard gaat met een verschuiving in taal, aannames en beleid. Die verschuiving verdient kritische aandacht. Goede zorg is niet gebaseerd op één overkoepelend verklaringsmodel, maar op wat het beste aansluit bij de individuele cliënt en diens context. Trauma kan een belangrijk onderdeel zijn van iemands verhaal — maar het is niet het hele verhaal.
Bronnen
- Pisl, V., te Meerman, S., Frances, A., & Batstra, L. (2025). Does the Wide Reach of the “Trauma-informed” Model Exceed its Narrow Grasp? Culture, Medicine, and Psychiatry.
- SAMHSA (2014). Concept of Trauma and Guidance for a Trauma-Informed Approach.
- Sweeney, A. et al. (2018). A paradigm shift: relationships in trauma-informed mental health services.


0 reacties