Hadley Cantril / Steve de Shazer

In 1965 schreef de psycholoog Hadley Cantril een artikel waarin hij een interventie beschreef die hij The Cantril Self-Anchoring Striving Scale noemde. Deze interventie kan als voorloper worden beschouwd van wat nu één van de populairste technieken van coaches is geworden: de schaalvraag. De schaalvraag kwam tot bloei door de ontwikkelaars van de oplossingsgerichte aanpak, Insoo Kim Berg, Steve de Shazer en hun collega’s van het Brief Family Therapy Center in de Verenigde Staten. Zij voegden belangrijke nieuwe elementen toe aan de schaalvraag. De laatste tien jaar is de interventie in de praktijk van coaching verder verfijnd en zijn haar toepassingen breder geworden. Schaalvragen behoren tot de meest flexibele en veelzijdige technieken die coaches vandaag de dag hanteren.

 Trainingen Progressiegericht Werken 

Hoe gebruik je de schaalvraag?

Wanneer schaalvragen compleet en op de standaardwijze worden gebruikt dan zijn de volgende basisstappen van toepassing:

  1. Leg de schaal uit: Dit kan als volgt: Stel je eens een schaal voor van 0 tot 10, waarbij 10 staat voor de situatie zoals jij wilt dat die wordt (beschrijf eventueel deze 10 aan de hand van wat de cliënt zelf heeft gezegd over wat hij/zij wil bereiken). De 0 staat voor de situatie waarin er nog niets is bereikt van de gewenste situatie.
  2. Vraag naar de huidige positie: Waar sta je nu op deze schaal?
  3. Vraag naar wat er al is: Focus op wat er al zit tussen de 0 en de huidige positie. Voorbeeldvragen: Hoe is het je al gelukt om te komen op de positie waar je nu al bent?, Wat heeft geholpen? Wat werkte vooral goed? Wat heeft nog meer geholpen? Vraag goed en aanmoedigend door op de antwoorden die de cliënt geeft totdat je als coach levendig voor je ziet wat de cliënt heeft gedaan dat werkte.
  4. Vraag naar een eerder succes(je): Ga op zoek naar een situatie in het (liefst recente) verleden waarin de cliënt al wat hoger stond op de schaal. Vragen die je kunt stellen zijn: Heb je al eens wat hoger gestaan dan je huidige positie? Wat is de hoogste positie waarop je recent al eens hebt gestaan op deze schaal? Wat was er toen anders? Wat deed jij toen anders? Wat werkte er toen goed? Moedig de cliënt aan om even rustig te zoeken naar een voorbeeld. Vraag goed door op een nieuwsgierige toon totdat je levendig voor je ziet wat de cliënt deed dat werkte in deze situatie.
  5. Visualiseren van één stapje hoger: Nodig de cliënt uit om levendig te beschrijven hoe het eruit ziet op een hogere positie op de schaal. Voorbeeldvragen zijn: Hoe ziet één stapje hoger op de schaal eruit? Waaraan merk je straks dat je één stapje hoger bent gekomen? Wat zal er dan anders zijn? Wat kun jij dan doen?
  6. Vraag naar het stapje omhoog: Nodig de cliënt uit om te bedenken welk stapje omhoog hij/zij kan zetten. Voorbeeldvragen: Heeft wat wij hebben besproken jou op een idee gebracht over hoe je een stapje vooruit kunt zetten? Hoe ziet dat stapje eruit? Vraag door over hoe het stapje er precies uitziet en in welke situatie de cliënt het stapje wil zetten.

Plaatje van de schaalvraag

Het onderstaande plaatje vat het gebruik van de schaalvraag compact samen:

Hoe formuleer je de 10-positie op de schaal?

De 10-positie op de schaal beschrijft de gewenste situatie van de cliënt. De schaalvraag werkt het beste als deze gewenste situatie duidelijk is beschreven. Een goede beschrijving van de 10-positie is een beschrijving waarbij je duidelijk voor je ziet wat er beter gaat in de situatie van de cliënt. Liefst zie je ook duidelijk voor je wat de cliënt dan zelf anders doet en begrijp je wat de voordelen daarvan zijn.

De gewenste situatie kan beter niet in ideale of perfectionistische termen beschreven worden. Je kunt op twee manieren begrijpen waarom dat onverstandig is.

  • De eerste manier is dat ideale, perfecte situaties nooit zullen worden bereikt. Als je de 10-positie in ideale termen beschrijft, kun je er dus vanuit gaan dat de 10 onhaalbaar is voor de cliënt.
  • De tweede manier is dat het formuleren van een overdreven positieve 10-positie de cliënt kan ontmoedigen. Door die overmatig positieve 10-positie wordt het contrast met de huidige positie van de cliënt groter waardoor de beleefde kloof tussen de huidige en de gewenste situatie groter wordt. Dit kan ertoe leiden dat de cliënt minder gaat geloven in de haalbaarheid van zijn doel.

Schaalwandelen

Deze oefening kun je met een individu toepassen maar ook met kleine of heel grote groepen. Hij gaat als volgt:

  • Je vraagt mensen in de groep om zich voor te stellen dat de ene kant van de kamer/zaal de 0 vertegenwoordigt en de andere kant de 10.
  • Dan vraag je hen om zich hun huidige positie op de schaal voor te stellen als N en je vraagt allen om op positie N te gaan staan.
  • Daarna vraag je hen om te bedenken hoe het hen al gelukt is om te komen van 0 naar N.
  • Dan vraag je hen zich om te draaien en te vertellen wat zij zien als ze naar punt 10 kijken.
  • Vervolgens nodig je hen uit om te komen staan op positie 10 en om in gedachten te visualiseren hoe het zou zijn om op 10 te zijn en wat dan mogelijk zou zijn.
  • Dan stapt men weer terug naar positie N en je vraagt hen zich voor te stellen hoe een klein stapje vooruit eruit zou kunnen zien.
  • En dan nodig je hen uit het stapje te zetten zo gauw ze het bedacht hebben.

Processchalen bij dilemma’s en onoplosbare problemen

In sommige situaties is het lastig de 10-positie duidelijk te definiëren. Dan kun je processchalen gebruiken. Denk bijvoorbeeld aan dilemma’s waar cliënten voor staan. Ze weten niet of ze keuze A of B moeten maken. Het is dan lastig om de 10 in termen van duidelijke uitkomsten te definiëren. Je zou de schaalvraag dan als volgt kunnen stellen: Stel je eens een schaal voor van 0 tot 10, waarbij 10 staat voor de situatie waarin jij voldoende weet om een goede keuze te kunnen maken. De 0 staat voor de situatie waarin je nog niets weet over hoe je deze keuze kunt maken. Waar sta je nu op die schaal?

Of denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin cliënten te maken hebben met een situatie waarin gegeven is dat het probleem zoals ze dat ervaren niet opgelost kan worden. Bijvoorbeeld een cliënt die de zorg voor haar dementerende moeder op zich heeft genomen en niet goed weet hoe ze deze zorg moet invullen. In deze situatie zou je de schaalvraag als volgt kunnen stellen: Stel je eens een schaal voor van 0 tot 10, waarbij 10 staat voor de situatie waarin jij weet hoe je de zorg voor moeder zo kunt invullen dat je er tevreden over kunt zijn. De 0 staat voor de situatie waarin je nog niets weet over hoe je die zorg kunt invullen op een manier waarop je er tevreden over kunt zijn. Waar sta je nu op die schaal? Als je de schaal op een dergelijke manier hebt gesteld, kun je vervolgen met het doorvragen op de reguliere manier.

Zelfredzaamheidsschalen

Nog een andere vorm van schaalvragen zijn zelfredzaamheids-schalen. Deze vorm van schaalvragen kun je gebruiken wanneer je al weet dat je cliënten niet gedurende de hele tijd dat zij bezig zijn met het bereiken van hun doelen, kunt blijven begeleiden. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer cliënten langetermijndoelen stellen. De zelfredzaamheidsschaal kun je als volgt stellen: Stel je eens een schaal voor van 0 tot 10, waarbij 10 staat voor de situatie waarin jij zelfstandig verder kunt met dit onderwerp en daar geen hulp van mij meer bij nodig hebt. De 0 staat voor de situatie waarin jij geen idee hebt hoe je er zelf mee verder kunt. Waar sta je nu op die schaal? Deze schaalvraag kun je ook stellen wanneer je ervoor wilt zorgen dat coachingstrajecten niet langer duren dan strikt noodzakelijk, bijvoorbeeld omdat er maar een beperkt budget beschikbaar is voor de coaching

Andere soorten schaalvragen

Omdat schaalvragen zo eenvoudig zijn, is het mogelijk om allerlei eigen variaties te ontwikkelen die toegesneden zijn op specifieke situaties van cliënten. Deze variaties helpen soms goed om recht te doen aan de complexiteit van de situaties van cliënten.

  • Een voorbeeld van zo’n variatie is de concurrerende-doelenschaal. Deze schaal kun je inzetten wanneer cliënten te maken hebben met twee doelen die ze alle twee belangrijk vinden maar die in bepaalde mate met elkaar in conflict zijn. Denk bijvoorbeeld aan de doelen tijd en kwaliteit. Een cliënt vindt het belangrijk om een bepaald product op tijd af te leveren maar hij vindt het ook belangrijk dat het product dat hij aflevert van een goede kwaliteit is. Hoe hiermee om te gaan? Een schaalvraag kan helpen. Je zou de schaalvraag op verschillende manieren kunnen stellen. Een eerste voorbeeld is: Stel je eens een schaal voor van 0 tot 10 waarbij 10 staat voor de situatie waarin jij het product hebt afgeleverd en tevreden kunt zijn over hoe de tijdigheid en de kwaliteit van het product. De 0 staat voor de situatie waarin nog niets van die gewenste situatie is bereikt. Waar sta je nu op die schaal? Een andere manier om de schaalvraag te stellen bij deze concurrerende doelen zou kunnen zijn: Stel je eens een schaal voor van 0 tot 10 waarbij 10 staat voor de situatie waarin jij weet hoe je effectief kunt omgaan met het spanningsveld tussen tijd en kwaliteit. De 0 staat voor de situatie waarin je nog niets weet over hoe je effectief met dit spanningsveld kunt omgaan. Waar sta je nu op die schaal?
  • Een tweede voorbeeld is de optimale-zoneschaal. Dit is een schaal waarbij het optimale punt in het midden ligt. Hier kun je een voorbeeld lezen van een toepassing van dit soort schaalvraag waarbij een cliënt assertiever wilde worden maar het belangrijk vond hierin niet door te schieten. 

Conclusie

Schaalvragen zijn eenvoudige en krachtige interventies. Vrijwel alle cliënten begrijpen ze gemakkelijk en kunnen er goed mee uit de voeten. Het helpt ze vaak goed om te zien waar ze al staan en hoe ze verder kunnen komen.

Wat vind je van dit artikel?
  • Bruikbaar (34)
  • Interessant (27)